| |
IV
Brussel, 9 december.
Ik woon in een huis met een bel. Op zichzelf biedt dit niets opzienbarends aan, en het is zoo gewoon, dat niemand daar nog naar vraagt en dat ik het u zeker niet zou mededeelen, indien bewuste bel sedert gisteren niet eene beteekenis had gekregen, die...
Ik zal wel de laatste zijn om het nut van huisbellen te ontkennen: juist dat immers moet de aanleiding zijn geweest dat men ze zoo algemeen gaan gebruiken is, en ik wil dan ook niet beweren dat mijne particuliere huisbel minder-nuttig zou zijn dan elke andere; hoewel...
- Maar, zie hier waar het om gaat. Ik heb u in een van mijn jongste brieven laten vernemen, dat België, niet meer dan andere landen, aan de heerschende aardappelcrisis ontsnapt is, en ik ken zelfs pessimisten, die deze
| |
| |
bekendmaking zouden onderstrepen met een krachtig ‘integendeel’. Ik heb u tevens verteld, en dus kunt gij evengoed weten als ik, dat de vastgestelde schaarste aan deze knolgewassen algemeen geweten wordt, niet aan feitelijk gebrek ervan tengevolge van ziekte of vroegtijdig sterfgeval, maar aan de maleficiën van schraapzuchtige boeren, die, naar één hunner drastisch moet hebben beweerd, deze vruchten der aarde liever ‘ante porcos’ zouden gooien, dan ze te verkoopen aan een prijs, die hun minder-winstgevend voorkomt dan zij zich hadden durven voorstellen (en niets gaat in deze de verbeelding te boven van een woeker-gragen boer).
dat de overheid, wie of hoe ze weze, zich daarbij zonder meer zou neêrleggen, ware eene voor haar weinig vleiende onderstelling. Men verzekerde mij, dat de voorraad aan aardappelen dit jaar twintig ten honderd grooter kan worden geacht dan in normale jaren; dit ligt, eerst, aan een inderdaad merkwaardige oogst wat de opbrengst van iedere plant betreft; daarna aan den gemeentelijken aanbouw van anders-ongebruikte gronden, die nu in aardappelvelden ten behoeve van de volksvoeding werden herschapen; en eindelijk aan het feit, dat de fabrieken van aardappelmeel, die vroeger met groote voorraden weggingen, dit jaar stop staan en aldus heel wat grondstof voor algemeen gebruik vrij laten. Een zoo verheugende toestand moest, als logisch gevolg, een daling in de prijzen meêbrengen. Gij weet, dat de boeren dit hebben weten te keeren, door hunne waar te verstoppen. Zulken schraapzucht wist men, zooals ik u zei, in sommige gemeenten te keeren. Reeds is Schaarbeek het toonbeeld van den eerlijken aardappelverkooper geworden, en het zal mij over kort gegeven
| |
| |
zijn, u in 't lange en breede dit nieuwe gemeentebedrijf, weêr eene zeer-geslaagde poging van gemeentemonopolisatie, te beschrijven naar de authentiekste der documenten; Mechelen, eene stad vol vooruitzicht, heeft zelf een goed deel van zijn noodigen voorraad aangelegd, en verkoopt dien nu aan den geringen prijs van acht frank de honderd kilo; de voorstad Elsene heeft eenvoudig opeischingen gedaan, die ze menschlievend heeft uitgedeeld; in Sint-Joost-ten-Noode is men aardgelijke plannen, aan het beramen en smeden; trouwens, alle zeventien burgemeesters van Gross-Brüssel staken reeds de koppen bijeen, hetgeen nooit zonder merkwaardige gevolgen blijft; terwijl men ook de tusschenkomst van de Gedeputeerde Staten belooft, dewelke, het spreekt van zelf, in deze nuttigen arbeid kunnen verrichten.
Ziedaar, wat tot op heden Belgische overheden en besturen ter verbetering van den toestand deden of te doen staan: alles zeer lofwaardige pogingen, soms met uitmuntende gevolgen bekroond, maar die, het spreekt van-zelf, niet het karakter van algemeenheid vertoonen, die, waar het gaat om een bij uitstek door ieder gebruikt consumptiemiddel, toch zeer gewenscht zou zijn. Niet ieder geniet het voorrecht, op Schaarbeek of te Mechelen te wonen; niet ieder is arm genoeg om deelachtig te worden in gemeentevoorraden. 't Is te zeggen, dat het weer maar eens de burgerij is, en meer-bepaald deze van bedienden enz., die onder den oorlog in de meeste gevallen hare reeds schaarsche inkomsten nog slinken zag, welke onder de aardappelcrisis doorgaans het meest lijdt. - Ik heb het dan ook in mijne onmiddellijke omgeving beleefd wat het tegenwoordig beteekent, neen: wat het gisteren nog beteekende,
| |
| |
ervoor te zorgen dat men de noodzakelijke winterprovisie binnenkreeg, zelfs tegen ontstellende prijzen. De gewone kooplui in stad hieven bij navraag hunne armen in de hoogte: hoe kon men zoo wreed zijn, ze lastig te komen vallen om iets, waar zij zichzelf voor heel den winter misschien zouden moeten van spenen! En 't ergste is, dat die menschen waarschijnlijk waarheid spraken. Wat de voortbrengers betreft, de plantende en kweekende en telende boeren: hun kwaden wil was zoo duidelijk, dat een plaatselijk blad er niets beters op vond dan den raad, ze zorgvuldig te gaan afranselen....
Zoodat het van alle plichtbewuste huismoeders in de laatste weken de hoofdbezigheid geworden was, jacht te gaan maken op aardappelen, - met gevolgen, die alle jagen eigen schijnen te zijn: meestal kwamen zij ‘bredouille’ thuis. En dat spelletje duurde maanden reeds.
Tot gisteren de Duitsche overheid tusschen kwam. Zij had al driemaal op hare besluiten in deze aangedrongen, en steeds op dreigender toon; ik vertelde u hoe echter de verbruiker ertoe genoopt werd, zich, tot verkrijgen van de onontbeerlijke waar, tot medeplichtige van den woekerenden boer te maken. Maar ditmaal werd eindelijk doeltreffend ingegrepen: al wie op twintig dezer meer dan vijftig kilo aardappelen in zijn kelder zal hebben liggen, zal ze, op straf van boete en gevangenis (en gij weet dat men daar niet spaarzaam mee is), aan te geven hebben. Vijftig kilo is weinig; het belet niet dat het principe om achter de bestaande voorraden te komen, mits krachtdadig toegepast, goed is; en streng zal men vermoedelijk alleen zijn voor dezen, die opbergen, niet voor eigen gebruik, maar met bedoeling van woeker.
| |
| |
En dit brengt mij nu langs lijnen van geleidelijkheid, die gij waardeeren zult, tot mijne huisbel terug. - O, zij speelt in deze niet dan een zeer nederig rolletje-van-gedienstigheid, zooals men op de planken zegt; niets dan haar zeer gewoon nuttigheids-rolletje, hierboven, zij het niet zonder restrictie, toegegeven; restrictie trouwens, die....
Gij moet weten: wij hebben aan pataternood gelaboreerd als iedereen. En dat het een geloop van belang is geweest om den opgedanen voorraad te bemachtigen, ik zal daar maar geen geheim van maken. Hoeveel die voorraad bedraagt, komt hier niet op aan, en, daar wij nog den twintigste niet zijn, heb ik het recht hem vooralsnog te verzwijgen. Gij dient alleen te weten, dat wij als iedereen onder de ongegeneerdheid der aardappelverkoopers op soms ergerlijke wijze te lijden hadden. Tot nu gisteren, het afdoend besluit viel; en wat deed zich voor?
Er deed zich voor, dat mijne huisbel, die anders eene zeer bedaarde huisbel is, en vooral sedert den oorlog geen blijk had gegeven van razende werkzaamheid; er deed zich voor, dat zij, die in den laat sten tijd vooral van aardappelkooplui allesbehalve last heeft gehad, hetgeen haar nochtans wél zou gestaan hebben; het deed zich voor, zeg ik, dat zoo gisteren als vandaag bewuste bel niet heeft opgehouden mij te kwellen met het, werkelijk-baldadige misbruik die aardvruchtenverhandelaars ervan gemaakt hebben. Het was als een afspraak: de een na den ander kwam aan de bel trekken, met het vriendelijk aanbod van al de aardappelen der wereld, en dit tegen prijzen die, zonder de wettelijke te zijn, toch loffelijke pogingen deden om deze te benaderen.
| |
| |
Moet ik u zeggen, dat zulke schoone ijver mij koel heeft gelaten? Neen: ik moet niet. Maar dan ook niet, en gij zult het verstaan, dat mijne overtuiging nopens het nut van huisbellen een gevoeligen knak heeft gekregen, waar ze misschien nimmer meer van geneest....
N.R.C., 18 December 1915.
|
|