zoo goed het ging, soms na koddige avonturen, en geen enkele op rationeele wijze, naar eigen haard en bezigheid terug, - bezigheid die ze, mits de formaliteit van het geregeld presentielijsten-teekenen, onverstoord voort ging zetten... tot daar opeens het bevel van baron von Bissing over onverwijlde aanmelding der Belgische soldaten werd aangeplakt.
Onmiddellijk rees nu de vraag: behoort een burgerwacht, die werkelijk meegevochten heeft, hoewel ontslagen, nog tot het Belgische leger? Met andere woorden: kon het ontslag tegenover de Duitschers als een definitieve afzetting gelden?
Ik ben geen ‘garde-civique’, en heb mij de zaak niet heel erg aangetrokken. Maar anderen wél die, al werden zij van hoogerhand vermoedelijk gerustgesteld, niettemin heel wat tijd hebben verloren om het bij die hoogerhand te gaan vragen. Nu echter hebben wij eene oplossing, eene verrassende oplossing, eene onwraakbare oplossing, die de eigenlijke beslissing brengt. En die beslissing luidt: een burgerwacht is geen soldaat, wat hij ook in dezen oorlog onder de wapenen hebbe verricht.
Ziehier hoe wij dit geruststellende nieuws te vernemen komen: er is dezer dagen voor de rechtbank van eersten aanleg eene zaak aanhangig geweest, waar ik u de bijzonderheden, en zelfs de aanleiding van spaar; waarin echter beklaagde zijne verdediging grondde op het feit, dat hij ‘garde civique’ was, wat reden kon zijn tot afwijzen van den tot hem gerichten eisch. Waarop nu de rechtbank antwoordt: de Grondwet, art. 123, acht eene wet noodig tot mobilisatie van de burgerwacht; in Augustus 1914 heeft geene enkele wet de burgerwacht gemobiliseerd; in wette