ontschuldiging der noodzakelijke broodwinning. Maar het kon de verwondering niet temperen om, de door-niets-te-storen-en-onaantastelijkheid verklaren van een schilderschap, waar, na korte maanden reeds, geen gruwel, hoe ze den artiest ook een oogenblik met afgrijzen vervulde, geen vernedering, hoe diep ze hem moest grieven, geen hoop, hoe hij er meer dan wie bij openging, dieper en ingrijpend vat op bleken te hebben. Zulke oppermacht,
zulke tirannij van bloot het zintuig - want hoe anders dan uit dwingelandij van het niet-redeneerende, alleen opvangende en gevoelige-aandacht-eischende oog, de verleiding tot lustig werken verklaard bij menschen die noch dommer, noch egoïstischer zijn dan anderen? - zulk gebod der onmiddellijke sensibiliteit mocht wel verbazen, en deed het te meer toen men zag, aan het tentoongestelde, dat de omwentelende en omwoelende gebeurtenissen blijkbaar zonder storen aan 't gemoed der kunstenaren voorbij waren gegaan.
Weliswaar vergat men erbij, dat het geziene in expositiezalen of op ateliers niet was dan werk, doorgaans voor den oorlog ontstaan, en onder den oorlog niet dan, met de verkregen handigheid, die ook wel buiten de aandoening kan, voltooid. En men had ongelijk, het niet op te merken. Want daar hebben wij nu het ‘Salon d'Automne’, eene ongehoorde en ongeordende, haast-smakelooze en vast-ongelijke opeenstapeling van doeken en beeldhouwwerken, die wél een dieper-gaanden invloed van den oorlog op kunstenaars-gemoederen bewijst, en waar ik heel zeker over zwijgen zou, indien ik er geen gelegenheid aan had om onze schilders en beeldhouwers in veler oogen tegen de beschuldiging van lichtzinnigheid te rehabiliteeren.