digheden niet af: hij wil, of wenscht althans, spoedigen wederopbouw, en wel om vier redenen: 1o. uit liefde voor de schoonheid; 2o. om tegenstrevers te beletten, op daden van de zoogenaamde Duitsche barbaarschheid te wijzen (ik citeer maar de N.R. Ct. van heden, avondblad B); 3o. om de werkloosheid te bekampen; 4o. om de verdreven Belgen toe te laten naar huis terug te keeren.
Gij ziet het: hier komt aesthetiek in de allereerste plaats. En de leek, de eenvoudige burger van daareven, die wenscht zich een concreet denkbeeld te vormen van onze steden, als wij weêr in pais en vreê zullen leven, - de leek zou daar profijt kunnen bij hebben, indien hij van meet af niet stooten ging op de tegenspraak, waar ik het hierboven over had. Uit mijn vorigen brief over ‘Wederopbouw’ weet gij, dat baron von Bissing zijne goedkeuring heeft gehecht aan de inzichten van Karl Rehorst, dien ik erin aanhaalde. Anderdeels herinnert gij u, dat Wilhelm von Bode indertijd officieel gelast werd met het inventariseeren van al wat beschadigd of vernield was. Nu zijn beide raadgevers het blijkbaar oneens, waar het heropbouw van vernielde stadswijken geldt.
Volgens von Bode, in het weekschrift Wieland (zie Tëgl. Rundschau, Berlin 22-7-15), dient desgevallend het oude karakter der stad bij wederopbouw in het oog gehouden; terwijl Rehorst wél het ‘Charakter der örtliche Bauweise’ behouden wil, maar overigens, en terecht, meent, dat elk nieuw gebouw een beeld van eigen tijd moet geven. Naar welks zienswijze nu zal de leek zich schikken? Hij is, vergeet het niet,... een leek. En wat zal hij verder denken van Rehorst's voorstel, Belgische bouwkundigen in Duitschland te laten rondreizen om hun eens te toonen