| |
XXI
Brussel, Mei.
Een Brusselsch allegaartje?
Laat ik dan beginnen met een Italiaansch citaat: ‘Avviso. - Tutti i soggetti Italiani’......
Ik schei er al uit: het moet, buiten alle andere bedoeling, alleen beteekenen, dat alle Italianen boven de vijftien jaar, die in ‘Gross-Brüssel’ wonen (ook in den Italiaanschen tekst aldus met den Duitschen naam genoemd) zich op bepaalde dagen en uren in een bepaald lokaal hebben aan te melden: eene nieuwe afkondiging op Brussel's menigvuldige muren, en die de autochtone Brusselaars gretig aanlokt, al gaat het hen niet rechtstreeks aan. Het is immers weêr eene nieuwe uitbreiding der talenmenigvuldigheid, der geschrevene en gedrukte althans, die van Brussel maken als eene succursale van Babel. Maar van een Babel zonder talenverwarring en waar iedereen met
| |
| |
inspanning zijn best doet om te begrijpen. Want - ik maakte er u reeds opmerkzaam op - het is merkwaardig, neen, onbegrijpelijk, hoe de Brusselaar, anders op dat gebied even weerbarstig als de doorsneê-Franschman van den geringeren burgerstand, en die zich een heele Jan achtte te zijn, als hij maar even het Beulemansch was ontgroeid, - het is onbegrijpelijk, zeg ik, hoe de Brusselaar zich ineens heeft ontpopt tot een fijnproever van Hollandsch dagblad-proza en zelfs van Duitsche communiqué-letterkunde. Eerst wel wat afkeerig van Duitsche kranten, is hij ze thans geregeld en zelfs ijverig gaan lezen, wat wel zal samenhangen met zijn tegenwoordigen zucht naar alzijdige documentatie, zeer geschikt tot het vormen van een onpartijdig oordeel,..... dat natuurlijk altijd partijdig blijft, maar getuigt van bezinning en meer bedaardheid.
Aldus kweeken wij in Brussel een heel leger van polyglotten aan. Wordt hun nu eene nieuwe gelegenheid geboden om, kosteloos, kennis te maken met nog meer talen, dan vliegen zij erop af met eene leergierigheid die, bij zulke joviale sceptici, anders van alle reizen terug, verbaast en vreemd aandoet. - Nu staan zij in veel grooteren getale nog dan als de afkondigingen op blauw of roze papier - het teeken van buitengewone gebeurtenissen - gedrukt zijn, rond de Italiaansche mededeeling van plaatscommandant von Kraewel, en zij spellen nieuwsgierig en als het ware met zeldzame gustatieve geneuchte: ‘Tutti i soggetti Italiani’......
Intusschen had ik er een groepje van ontmoet, van bedoelde ‘soggetti’. Zij behoorden tot de schamelsten onder dezen: vermoedelijk orgeldraaiers uit de Franciscusstraat. Want - is het toeval? - velen van deze arme en
| |
| |
goede lieden wonen in eene straat, die onder de aanroeping van Assisi's Poverello, dewelke zoo vaak het brood zijner broederkens, zijner ‘fratres minores’ verdiende, net als deze orgeldraaiers, bij wat nederige en vriendelijk-bedoelde muziek, toen hij, tot ergernis van zijne familie, al bedelend, Fransche liedjes zong op de groote plaats van zijne geboortestad.... - Mijn groepje Italianen nu zag er al heel ontredderd uit, al stonden zij in hunne beste kleêren. De mannen waren versch-geschoren en -gekamd, wat hun zeker niet alle dagen overkomt. De oudere vrouwen hadden, uit de diepte van de koffers, het zorgvuldig bewaarde, het authentiek-nationale Abruzzische of Calabreesche costuum, dat alleen bij groote gelegenheden, als feestdagen en wereldtentoonstellingen, dienst doet, gelangd en aangetrokken. De meisjes stonden parmantig in de groen- of paars-satijnen, ampele rokken, die zij dragen alleen op trouwfeesten of als de zusterkens en broerkens hunne eerste-communie doen, en haar overvloedig krulhaar glimde in de zon. En de kinderen, de zeer talrijke kinderen, die anders niet zoozeer van de overige Brusselsche straatjeugd zijn te onderscheiden, tenzij door de bronzen huid en de wondere oogen: de kinderen waren zoowaar gewasschen. - Maar zij stonden daar werkelijk ontredderd, gelijk ik ze zag aan een der zijtoegangen van het Noorder-station, in gesprek met een Duitschen schildwacht. Gesprek dat blijkbaar niet wilde vlotten, niettegenstaande heel wat goeden wil van beider zijde.... Waar ging het om? Die lui hadden op een of andere wijze vernomen dat het nu ook met Italië oorlog was. En zij vonden het daarom natuurlijk, maar weêr naar huis, naar den verren thuis te keeren, die misschien be- | |
| |
dreigd werd door den vijand, en waar het maar goed was, dat zij er naartoe gingen. En zij hadden hunne beste kleêren aangedaan, en zich, argeloos, naar het station begeven, van waaruit toch de trein vertrekt....
Maar wij hadden het, als ik mij niet vergis, over taalwetenschap: de taalkennis die men opdoet bij het lezen van de aanplakbiljetten. De gebruikte talen op deze affiches zijn doorgaans drie in getale: Duitsch, Nederlandsch, Fransch. Om het getal niet te overtreffen is het op de afkondiging-aan-de-Italianen geworden: Duitsch, Fransch, Italiaansch. Het geen van onvoldoende kennis der Brusselsch-Italiaansche toestanden getuigt. Het Duitsch, nietwaar, staat daar natuurlijk niet voor de Italianen. Aan het Fransch hebben echter de meesten onder Italianen te Brussel al even weinig als aan het Duitsch. Die meesten zijn immers doodarme menschen, die, bij eventueele veeltaligheid.... beter Vlaamsch dan Fransch kennen. Ik mag zelfs zonder vrees van tegenspraak beweren, dat de voorlaatste generatie even-goed Brusselsch-Vlaamsch als Italiaansch en de allerjongste bewust dialect heel wat beter dan hare oorspronkelijke moedertaal kent. Hetgeen goed te verklaren is door de buurten waar die sjofele Italianen nestelen en het volkje waar zij het meest meê omgaan. - Zoodat aan het Vlaamsch in deze op zijn minst evenveel recht toekwam als aan het Fransch.... indien er maar eenige reden bestond, deze talen gezamenlijk of naar keus te gebruiken: de meeste, immers, van die lieden kunnen niet lezen, zelfs geen Italiaansch....
Italiaansch-alleen ware trouwens ruim voldoende, zooals wanneer het geldt iets mede te deelen aan Oostenrijksche Staatsangehörigen, wat in Duitsch-alleen gebeurt, en waar- | |
| |
bij zelfs Hongaarsch over het hoofd wordt gezien. Dit zijn dan de eentalige affiches. Zij zijn de zeldzaamste. Tweetalige zijn lang niet zoo schaarsch, waar zij uitgaan van Belgische gemeentebesturen of comité's-tot-hulp. En die twee talen zijn dan natuurlijk onze twee nationale talen. Het dient echter, tot onze schande, bekend: is het van Duitsche zijde uitgaande Nederlandsch niet altijd feilloos, het weerstaat doorgaans triumphantelijk de proef bij het volgende, dat van den waarnemenden burgemeester van Brussel uitgaat:
‘Het is verboden nog levende kalveren bij de schenkels op te hangend; zij moeten doodgeslaan worden voor zij mogen gekeeld worden.’
Zulke mededeeling mogen dezen, die aan overdreven kalverliefde laboreeren, verheugen: mij vervult zij met schaamte. Niet vanwege den inhoud natuurlijk. Maar wat gaat de vreemdeling denken van een volk, dat aldus zijne taal verminkt, - eene taal die hij beter kent dan sommige bestuurderen van dat volk? Eene kennis waar de Duitscher trouwens zoo zeker van schijnt te zijn, dat hij van tijd tot tijd niet zonder vermetelheid een Nederlandsch neologisme waagt, dat natuurlijk meestal een verwerpelijk germanisme is. Zoo lazen wij dezer dagen in eene derde mededeeling (laat mij toe dit opruimingetje-van-mededeelingen voort te zetten) dat het verboden is, gouden, zilveren of nikkelen munt, tenzij bij bijzondere toelating, boven de ‘noemwaarde’ te koopen. Bedoeld wordt natuurlijk: de nominale waarde. - Op deze afkondiging, overigens interessant op het oogenblik dat wij nauwelijks aan eene crisis van nikkelen pasmunt komen te ontsnappen, ga ik niet verder in: zij ligt op het algemeen-oeconomisch
| |
| |
gebied, dat mij vreemd is. Mijn eigen gebied: het is de straat, de Brusselsche straat. En hiervan is, tot besluit van dit briefje, nog wel iets te vertellen.
Dit is de laatste dag der Meimaand. Over twee-drie dagen is het sacramentsdag; en in den loop van den zomer volgen wel meer kerkelijke feesten, die den cultus op straat brengen, in processies en ommegangen. Gij weet, wat het beteekent, eene processie in het Vlaamsche land, en vooral in Brabant: de breed-dekoratieve weelderigheid der katholieke kerk neemt nergens zulke afmetingen, spreidt nergens zulke pracht tentoon. Die feesten der kerk zijn er, buiten hunne liturgische beteekenis, feesten van het volk; niet zelden vallen zij met kermissen samen, of luiden zij kermissen in. En zelfs in steden als Brussel en Antwerpen, waar zij van lieverlede minder de aandacht trekken, blijven zij aanleiding tot somptueus vertoon, waar de burgerij, bij versieren van huisgevels en ramen met vlaggen en groen en tapijtwerk, meestal aan meêwerkt. De vraag nu is: wat komt er dit jaar van processies en ommegangen terecht? De aartsbisschop van Mechelen, kardinaal Mercier, antwoordt in zijn laatsten herderlijken brief:
‘De openbare processies, die de burgerlijke en godsdienstige overheden in de meeste gemeenten om strijd hielpen te celebreeren, ten einde de aloude gedachtenis aan de Wijding van elke parochiekerk in herinnering te houden: wij meenen, dat zij dit jaar dienen achterwege te blijven. Deze ommegangen immers beteekenen feestelijke stemming, en het past niet zich aan uiterlijk vertoon over te leveren, wanneer de harten bedrukt zijn en de vaderlandsliefde in boeien ligt. Wat de processie op sacramentsdag betreft:
| |
| |
zij kan met de gewone plechtigheid geschieden, waar, naar het oordeel van den pastoor, de omstandigheden het toelaten; alle wereldsch karakter - fanfares, muziekkorpsen, ontplooiing van niet-godsdienstige vanen - zal er echter uit gebannen worden; elders zal men zich bepalen tot eene processie rondom of zelfs binnenin de kerk.’ Verder verbiedt Mgr. Mercier in de kerk alle manifestatie, die maar eenigszins wereldsch zou zijn. Men zal er geen profane muziek uitvoeren, tenzij de toegelaten ‘Brabançonne’ (en dit slaat waarschijnlijk op de orgelconcerten, die tegenwoordig de vroegere groote symphonische concerten bij het publiek schijnen te willen vervangen). De versiering van beelden en altaren dient ook binnen de grenzen der bescheidenheid te blijven. ‘En houdt het’, zegt de aartsbisschop aan zijne priesters, ‘bij Christelijke eenvoud, ook in de matigheid der eetmalen, die gij ter gelegenheid der aanstaande Vormsel geven zult.’
Aldus Mgr. Mercier. Te Brussel zelf zal men van zijne voorschriften natuurlijk niet veel gewaar worden. Anders echter in sommige voorsteden; zoo bijvoorbeeld te Anderlecht, waar de St. Guido-processie, in een prachtig schilderij door Charles de Groux vereeuwigd, eene van de meestgrootsche uitingen van Brabantsche weelderigheid is: honderd zware boerenpaarden plegen er aan deel te nemen, bereden door hunne hoogkleurige eigenaars, die groote wapperende vlaggen dragen: een van die schouwspelen van forsche dekoratief zooals men ze alleen ten onzent zien kan en dat ieder jaar op den gestelden dag vele artiesten van de hoofdstad naar Anderlecht placht te lokken.
N.R.C., 9 Juni 1915.
|
|