gegoeden in het leven te houden. Wie zou, in zulke omstandigheden, niet naar het gemeentemagazijn gaan?....
Gij geeft mij, natuurlijk, groot gelijk. Maar vraagt mij: Hoe ga ik naar het gemeentemagazijn? Ik acht het een voorrecht, het u te kunnen vertellen.
Gij gaat, met een identiteitsbewijs, naar het gemeentehuis. Aldaar wordt u een kaart ter hand gesteld, een ‘fiche’, zooals gij er al een bezat voor het brood, en waarop het getal van de bij-u-inwonende familieleden en dienstboden geschreven staat. Met die kaart nu moogt gij ééns per week naar het gemeentemagazijn, waar telkens uwe kaart wordt afgestempeld. Van al de waren in voorraad kunt gij er een hoeveelheid krijgen, die bepaald wordt door het getal huisgenooten. Die hoeveelheid beantwoordt zooveel als doenlijk over een geheele week. Komt men te kort, dan moet men het aan eigen gulzigheid wijten. En trouwens, daar zijn nog de andere kruideniers, die toch ook moeten leven...
Het zijn zelfs, die andere kruideniers, wier bestaan vele menschen vooralsnog van de gemeentemagazijnen afkeerig maakt. Die menschen gaan dan generaliseeren, en, zoo ze sociologisch onderlegd zijn, gaan zij sakkeren tegen gemeentemonopolie. Er doet zich nu echter voor, dat dit waarschijnlijk niet lang duren zal, als het niet reeds heeft uitgedaan. Want men zegt (ik kan het vooralsnog niet bevestigen, maar heb het uit geloofwaardige bron), men zegt dat voortaan de gemeenten in deze zich geheel te onthouden zullen hebben, en bedoelde magazijnen aldus geheel en uitsluitend in handen zullen komen van het ‘Comité de l'Alimentation’, een private onderneming dus. Practisch brengt het natuurlijk geen verandering meê,