verzen ingaf, goddank niet dood. De bescheidene en fijne Victor de la Montagne wijdt zijne geheele aandacht aan de bibliographie der 16e en 17e eeuw, en opent nog slechts voor intieme vrienden de schatten van zijne schuchtere dichtersziel. Isidoor Teirlinck, eens een delicaat poëet en onder de eersten van onze romanschrijvers, verwerkt met blijden vlijt de stapels aanteekeningen die hij op het gebied der Vlaamsche folklore en dialectkunde bij lange jaren vergaarde en als een schat bezit.
Bij Pol de Mont, Victor de la Montagne, Isidoor Teirlinck stond Theophiel Coopman als dichter en literator achter. Het dient zelfs gezeid, dat bij hem, literair begrip en gevoel lang niet zoo ontwikkeld als bij deze zijne tijdgenooten waren. Met eene Gentsche koppigheid - hij was een Gentenaar, wat ook wel uit zijne deugden bleek - negeerde en bespotte hij destijds de jongeren van ‘Van Nu en Straks’,... die bewezen hebben, daartegen op te kunnen. - Zijn eigen en eigenlijke letterkundige bloei was dan ook kort, al bestuurde hij jaren met Victor de la Montagne ‘De Dicht- en Kunsthalle’, die toch ook haar revolutionairen zijde heeft gehad, en (wij mogen het niet vergeten) aan een Prosper van Langendonck de eerste gelegenheid schonk tot het uiten van toen-ter-tijd lang niet algemeen-aangenomen meeningen. Dat hij zich tot voor enkele jaren nog bezig hield met literuur, bewijst zijne ‘Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde’, van 1830 tot op heden, in medewerking eerst met De la Montagne, later met prof. L. Scharpé geschreven, en waar het heden afgebroken wordt bij het oogenblik, dat de z.g. ‘jongeren’ het tooneel betreden, - iets dat alleen Coopman te wijten is.