| |
XVIII
Brussel, Mei.
Het is van Duitsche zijde (de Hollandsche bladen, die ons anders de meeste inlichtingen brengen, komen hier eerst een etmaal na verschijnen toe), het is langs Duitschen weg dat ons hedenmiddag, 24 Mei, de officieele tusschenkomt van Italië in den oorlog wordt aangekondigd.
Alle Wolff-mededeelingen, die geen rechtstreeksche betrekking op Wester- of Oosterfront hebben, krijgen wij eerst aangeplakt in het kantoor van de Hamburg-Amerikalijn, op den Boulevard du Nord. Vroeger dan op gewone dagen, kon men er, rond het middaguur, vandaag het bericht lezen, dat Italië heden de wapenen tegen Oostenrijk-Hongarije zou opnemen. Rondom bedoeld kantoor stond het, bij Senegaleesche hitte, maar onder een hemel waar de tegenstrijdige windvlagen als door elkander hakten, natuurlijk zwart van volk. Want het is vreemd, hoe de taalkennis der Brusselaars zich den laatsten tijd ontwikkeld, neen: geopenbaard heeft. Iedereen, zelfs de verstoktste Walen,
| |
| |
lezen de Hollandsche bladen. En iedereen blijkt tevens Duitsch genoeg te kennen... om de Duitsche mededeelingen met hardnekkige overtuiging verkeerd te begrijpen, en daarna zijne vergissing te verdedigen met vurig geloof. - Heden laat echter de voornaamste mededeeling van den dag geen vergissing toe. - ‘l'Italie entre dans la danse’, knikt men elkander diepzinnig toe. En...
Het zou eene dwaling zijn, te meenen, dat de Brusselaar er eenige aanleiding tot uitbundigheid, of zelfs maar tot leedvermaak in vinden zou: eene houding die men bij de bevolking van eene bezette stad, al acht die bevolking zich nog geenszins overwonnen, anders wel verwachten kon. Ik schreef het u reeds: de van nature kritisch-aangelegde geest van den Brusselaar, al is en blijft hem alle wanhoop vreemd, heeft na de eerste maanden oorlog, blijk gegeven van eene zeldzame onafhankelijkheid. Zijn geloof in de toekomst blijft voor begoochelingen behoed. De lange besprekingen, die de Italiaansche oorlogsverklaring van gisteren voorafgingen, heeft hij met een zeker scepticisme gevolgd. Deze nieuwe verwikkeling in den wereldoorlog kan hij gewenscht hebben: dien wensch heeft hij echter nooit bij voorbaat voor eene werkelijkheid gehouden. - Toen ik daar straks het Wolff-telegram voor de Hamburg-Amerikalijn te lezen stond, zei één der Zondag-burgers heel kalm tegen een anderen Zondag-burger: ‘Eerst het officieele telegram zien aan de Post.’ En hij vond bij velen, rondom hem, instemming: het officieele-telegram-aan-de-Post is immers voor velen hét criterium. Die Zondag-burger is, gevolgd door een aantal anderen, naar het Postgebouw gegaan. Ik mee. Wij hebben er honderden gevonden, die queue maken tot aan den daartegenover
| |
| |
gelegen Muntschouwburg. Daar waren heel wat militairen onder, die met het strakste gezicht der wereld de officieele dépêches te lezen stonden, waar deze hingen in het glazen kastje dat tweemaal daags het laatste nieuws vermeldt, hetwelk dan, van Duitschen tot Duitschen mond overgeleverd, tot bij de laatste rij de toehoorders bereikt. Opmerkelijk, hoe Duitsche soldaten, en vooral officieren, met de schijnbaar-grootste onverschilligheid, zelfs het beste, het voor-hen-beste nieuws ontvangen; bij ‘das Militär’ vergeleken zijn de Duitsche burgers, en zelfs sommige Belgen, uitbundig. Den Duitschen soldaten schijnt elke afkondiging natuurlijk; het lijkt wel of het minder-aangename hun geen verrassing geeft. En dat is misschien één der bestanddeelen van hunne kracht. Tenzij het eenvoudig eene beleefdheid tegenover de Brusselaars was... Vanmiddag is er trouwens aan het Postgebouw niet de minste reden tot uitbundigheid; zelfs de Brusselaar, als hij maar de minste neiging tot manifesteeren zou gevoelen, kan in de afkondiging-aan-de-Post niet de minste aanleiding-tot-het-uiten-van-eenige-meening vinden: over de Italiaansche oorlogsverklaring staat daar nog geen woord te lezen.
Hoe weinig spanning er trouwens heerscht nopens de houding van Italië, daargelaten wat men er hier ook van verwachten moge, werd mij bewezen door het burgermannetje, dat ik ontmoette, na mij uit de menigte om het minuscule postkantoorbordje, ten koste van veel zweet, losgewrongen te hebben. Dat burgermannetje is een nogal-vurige Waal, die, een paar maanden geleden, niets deed dan uitdagend sakkeren. Ik zei hem: ‘C'est fait: l'Italie se bat.’ Hij antwoordde ongeloovig: ‘Nous verrons demain ce que
| |
| |
dit La Belgique.’ - ‘La Belgique’ is tegenwoordig het Belgische blad te Brussel, en dankt, naar ik vermoed, veel van zijn tijdingen aan Hollandsche kranten, - wat in de gegeven omstandigheden méér dan te verontschuldigen is; met het gevolg echter, dat de Hollandsche bladen ze aan tijdingen voor zijn, zelfs te Brussel; hetgeen niet belet dat ‘La Belgique’ voor velen als controol geldt op de Hollandsche kranten...
Ik geef bij deze toe, dat ik in dit mijn briefje maar een zeer onvolledigen indruk bieden kan van de stemming, die de Italiaansche verklaring hier wekt. Ik ben zoo goed als alle Brusselaars met het nieuws voor. En het is vandaag tweeden-Pinksterdag, zoodat velen mijner stadsgenooten bij 't prachtige weêr naar buiten zijn, eerst laat in den avond thuiskomen zullen, en niet voor morgen 't voldongen feit zullen komen te vernemen. Er bestaat echter veel kans, dat zij er zich niet om opwinden zullen. Er is eerst, dat de voorbereiding tot de Italiaansche tusschenkomst met hare wisselvalligheden die, voor elken schranderen dagbladlezer, nogal weinig schokkend waren, veel te lang heeft geduurd,. Er komt bij, dat het Helleensche ‘denk er om, wantrouwend te zijn’, den laatsten tijd bij ons te diepen wortel heeft geschoten, om nog plotseling-ontketende geestdrift niet onmiddellijk te kortwieken. En daar is eindelijk, voor velen, de sleur, de lamlendigheid, de geknakte veerkracht, die bij de eenen berusting is geworden, en bij de anderen eene onoverwinnelijke verveling, door niets meer te verzetten, - althans voorloopig niet.
Zoodat de opwinding te Brussel niet groot en zeker slechts kortstondig zal zijn. De Brusselaar zal er natuur- | |
| |
lijk niet bij vergeten, dat het verloop der gebeurtenissen op het nieuwe slagveld voor hemzelf van belang kan zijn, maar het wel niet noodig vinden deze gebeurtenissen luid - ruchtig te commentariëeren. Zelfs intieme manifestaties zijn erbij uitgesloten. Brussel heeft geleerd geduld te oefenen....
En de Italianen die Brussel bewonen? - Ze zijn, voor zoover ik weet, niet talrijk: één dagblad-correspondent, die allang de stad verliet; enkele drink- en eethuishouders, die, naar ik verneem, hunne gelegenheid gesloten hebben; tallooze prachtige en luizige orgeldraaiers, die hier heele straten, echt-Napolitaansche straten vulden, en sedert den oorlog verdwenen zijn: zij hebben gevoeld misschien dat hunne muziek hier niet meer gewenscht was - of misschien heeft men het hun doen voelen.... - Er zijn dan verder nog snoevige kellners, die, voor zoover ik met die lui heb omgegaan, den oorlog niet genegen schenen. En er is eindelijk Beppo.
Beppo werkt bij een fabrikant van mechanische piano's. Hij heeft een lang, smal, en veel te zwaar hoofd, galgeel en slap onder stoffig-zwart kroeshaar, met een bloedrooden en ontgoochelden mond en smeekende bleek-blauwe oogen, vol heimwee en leed. Hij heeft, onder zijn blauwlijnwaden buis, de schraal-schrale schouders van een teringlijder. Iederen middag rijd ik met de tram voorbij het huis waar hij werkt. Het is dan rusttijd, en hij staat aan de deur, en rookt sigaretten, die hij houdt tusschen de dunne knekel-vingeren van zijn smalle apen-hand. Zoo staat hij daar, gelaten en ongelukkig zou men zeggen, en kijkt smachtend naar den vlak-daarover-gelegen tabakwinkel, waar een mooi en dartel meisje woont.
| |
| |
Vanmiddag stond de jonge Beppo weêr aan zijn deur, hartstochtelijk en bedroefd te wachten op de verschijning van het mooie meisje. Hij zoog wanhopig en vol verlangen aan zijn sigaret. Zijn borst kwam mij schraler en pijnlijker voor dan ooit. - Voor Beppo is er geen oorlog in zijn verre vaderland....
N.R.C., 27 Mei 1915.
|
|