| |
XVII
Brussel, Mei.
Zoo niet al het Grieksch van mijne leergierige jeugd mij begeven heeft, dan wil het woord oeconomie niets anders zeggen dan huishouding. Wijd ik nu deze volgende regelen aan het houden van een huis, aan het verplegen van een huisgezin, te Brussel, in de tweede helft dezer Mei-maand, dan betreed ik daarmee nog geenszins het gebied van den medewerker die hier schrijft over den oeconomischen toestand van België, - niet meer althans dan de zoöloog, die een cel bestudeert, zich vergrijpen zou aan het eigendommelijk studieveld van den bio-socioloog; d.i. niet dan in de meest-bescheidene mate. En tezelfder tijd sta ik met beide mijne voeten op eigen grond, vermits men zich het leven te Brussel niet voorstelt, zonder de
| |
| |
levensvoorwaarden te kennen waar de Brusselaar in verkeert.
Voor velen is leven niets dan eten; voor allen is eten voor leven de conditio sine qua non. Hoe nu, en wàt eet de Brusselaar op het oogenblik dat ik dit schrijf?
Laat ik u eerst zeggen, dat er goede redenen bestaan om op dit onderwerp nogmaals terug te keeren. Want er is weer verandering gekomen. Gij weet hoe in 't begin van den oorlog alles dreigde te gaan ontbreken, iets waar de opeisching van voedingsmiddelen natuurlijk toe bijdroeg. Sommige artikelen, als zout, stonden geheel te ontbreken. Vleesch werd schaarsch, dus duur. Visch kwam een tijdlang van de markt te verdwijnen. Men vreesde dat geschacher ons van alle meel ging spenen. Kolen gingen onvindbaar worden en waren weldra buiten prijs. En petroleum, langs om zeldzamer, kan men zelfs thans alleen op verre dorpen, waar geen gasleiding is, krijgen aan den prijs van één frank twintig!
Gij weet dat de onderscheiden gemeentebesturen begonnen, met de zaak van het meel, die deze van het brood is, in handen te nemen, en zoo goed als te socialiseeren. Theoretisch werd elk zijn dagelijksch deel toegedacht (eerst later kwam practische reglementatie doeltreffend tot stand); ook de prijs van het brood werd vastgesteld, eerst op 38, daarna op 44 centimes. Voor de hoedanigheden van dat brood werd eveneens gezorgd, al stond ook hier de werkelijkheid weleens verre van de theorie af.
Het ‘Comité de l'Alimentation’, intusschen uit de omstandigheden ontstaan, stichtte toen, ter tegemoetkoming van de behoeftigen, het werk der Volkssoep. Door bemiddeling van den gezant der Vereenigde Staten van Amerika
| |
| |
werd er verder voor gezorgd, dat het ter markt gevoerde slachtvee voor het grootste deel aan de burgerbevolking voorbehouden bleef. Het najaar van 1914 bracht ons een even geruststellenden als overvloedigen aardappeloogst. Ten slotte: de Amerikaansche ‘Commission for relief in Belgium’, die ons beloven kwam dat het ons aan niets zou ontbreken, kwam de laatste vrees in slaap wiegen: wij zouden niet van honger sterven. Al was het leven voor den burgerman, den in-zijne-inkomsten-zeer-benadeelden burgerman, voor een derde ongeveer duurder geworden.
Ook voor dien burgerman werd echter gezorgd, voor zoover hij bewijzen kon overleggen, dat hij in zijne broodwinning werd geschaad: de volksrestaurants leveren een zeer goed middagmaal aan 45 centimes, ter plaatse verorberd (35 als men het naar huis meedraagt; in welk geval men noch het brood noch de kop koffie, die bij het maal behooren, meêkrijgt.) Men ging zelfs onlangs veel verder: één der beste restaurants van Brussel, de ‘Taverne royale’, werd voor meer-begoeden bereid gevonden, een volledig diner tegen 75 centimes op te dienen.
Voor dezen, die van deze tegemoetkomingen geen gebruik willen of kunnen maken, werden de prijzen der eetwaren, o.m. die van het vleesch, reglementair vastgesteld. Hetzelfde geschiedde met de kolen. En gemeentelijke magazijnen kochten verder beschikbare voedingsmiddelen en andere huishoudelijke waren op, om ze aan de inwoners, die zich daartoe lieten inschrijven, tegen den laagst mogelijken prijs voort te verkoopen.
Bij dat al bleef het leven, zooals ik zei, heel wat duurder dan b.v. verleden jaar op gelijken tijd.
Toen het, dezer laatste dagen, nog bedenkelijk ging
| |
| |
verergeren: in minder dan acht-en-veertig uren werd ons bericht dat het brood van 44 tot 48 centimes per kilo was gestegen; en dat in de kwaliteit nog steeds geknoeid wordt, bewijzen nieuwe politie-maatregelen; wij kwamen te vernemen dat het bier niet onaanzienlijk opgeslagen was; en hoorden van onzen beenhouwer dat hij, tot spijt van alle mogelijke reglementen, gedwongen was, rundvleesch als kalfsvleesch ad 4,50 frank zonder, ad 4 frank mét beenen te verkoopen: een prijs, beschouwd als minimum voor de vaste klanten; prijzen die geen levend wezen in België voor dezen ooit voor vleesch betaald heeft, en die niet veel minder dan het dubbele van gewone vroegere verkoopprijzen kunnen heeten.
Deze bedenkelijke, en aanhoudende stijging in de prijzen ligt, voor brood en voor bier (dit laatste een bijna even-onontbeerlijk bestanddeel in de Brusselsche voeding als het eerste) aan het feit, dat de voorraden, waar de Amerikaansche ‘Commission’ over beschikt, schaarscher zijn geworden; waar tevens, naar men mij zegt, speculatie in gerst niet is voorkomen kunnen worden. Wat het vleesch betreft: dat het zulke hooge prijzen gaat, en tevens zeldzaam is - het tweede oorzaak natuurlijk van het eerste, - heeft eene andere oorzaak, die ook voor de verdere gevolgen, die ze mee kan sleepen, niet onbelangrijk is.
Het werk der Volkssoep heeft, moet gij weten, van lieverlede meer uitbreiding genomen. Spaarcenten en schaamtegevoel hadden velen aanvankelijk weêrhouden, er gebruik van te maken. Spaarcenten raken echter op, en tegen honger is zelfs schaamte niet bestand. De Volksrestaurants, anderdeels, trekken meer en meer klanten. Ik ken kleine burgertjes en deftige werklui, waarvan enkelen in de week
| |
| |
reeds om soep gaan, die zich nu 's Zondags de weelde permitteeren van een diner uit zoo'n spijshuis. Een huisgezin van drie menschen - zoo zijn er heel veel in Brussel - kan voor één frank vijf centimes drie middagmalen bekomen bestaande, b.v. uit soep en roastbeef met spinazie en aardappelen, alles overvloedig en goed klaargemaakt: wat, om het zelf te bereiden, op zijn minst twee- driemaal zooveel zou kosten. Gij kunt u gemakkelijk de besparing, de weelde van zoo'n wekelijksch festijn voorstellen.... En daar is nu het diner van 75 centimes bijgekomen. Ik weet nog niet of velen van het aanbod gebruik maken. Maar stelt u eens voor dat gij vrijgezel zoudt zijn, en... u kans geboden wordt, aan het kwart van den prijs, te gaan eten in een ‘restaurant chic’!...
Laat mij toe, van mensch op beest te springen. Deze winter is hard geweest voor den landbouwer; vele boeren hebben, bij gebrek aan voeder, hunne beesten mager moeten verkoopen, zoodat wij tot voor kort op de markt steeds slachtvee genoeg hebben gehad, al was het niet altijd van de allereerste hoedanigheden. Nu echter kunnen de beesten weer op de weide, hetgeen voor den boer eene besparing uitmaakt, die hem toelaat zijn vee te behouden. Daarentegen is, vanwege het ‘Comité de l'Alimentation’ de vraag steeds grooter en grooter, wat verband houdt met uitbreiding van Volkssoep, Volksrestaurants, enz., die er van afhangen. Zoodat ter markt, waar veel minder beesten worden te koop geboden, - en daar komt waarschijnlijk speculatie bij - alles bij voorbaat is opgekocht, en de beenhouwer, die vroeger gemakkelijk de twee of drie beesten, die hij voor zijne klanten noodig had, kon krijgen, zich thans tevreden moet stellen met een of een half
| |
| |
beestje,... dat, gij begrijpt het, niettegenstaande niet opgeheven reglementeering, zooveel moet opbrengen als de twee, drie beesten van vroeger, of althans zooveel mogelijk.
Ziedaar waarom wij thans ons vleesch zoo duur betalen, zoo duur zelfs, dat wij morgen misschien allemaal ook naar het volksrestaurant zullen gaan eten, dat ons voeden zal op heel wat goedkoopere wijze, ons van de zorg van het klaarmaken ontheft en voor een deel het kolenprobleem oplost, dat nu nog niet dreigt, maar tegen den winter misschien rijzen zal, nu het gebruik van brandstof ook staat gereglementeerd te worden.
Gij ziet het: wij staan voor de Spartaansche gortebrij: het vér-strekkende gevolg der levensduurte, waar ik van sprak, en dat veel meer Brusselaars bedreigt, dan gij soms zoudt denken.
Zij, die hechten aan het eigen potje, door de eigen vrouw op het eigen vuurtje klaargemaakt, kunnen het weliswaar doen met groente, die dit jaar bijzonder weelderig schijnt te willen tieren. Zich echter hals over kop in vegetarisme te gaan dompelen is vooralsnog weer maar eene halve oplossing. En de hoop, die onze menigvuldige moestuinen te koesteren geven, is als alle hoop precair en voorloopig. En ziehier waarom.
Zeker, er worden tegenwoordig in de omstreken van Brussel heel wat meer groenten gekweekt dan vroeger. De welbekende broeikassen van Hoeylaert, de honderden kassen die, een goed uur boven Brussel, het ‘Glazen Dorp’ uitmaken, en waar druiven worden gekweekt in zulken overvloed, dat zij in gewonen tijd naar alle markten van Europa worden gezonden, - de druiven die, waar men ze niet uitvoeren
| |
| |
kon, verleden jaar te Brussel haast voor niets werden verkocht en ons iederen dag eene haast-opdringerige weelde waren: de broeikassen van Hoeylaert worden thans aangewend tot het kweeken van ‘primeurs.’ Op dit oogenblikzelf is de markt overstroomd met de prachtige asperges die in de omstreken van Mechelen worden gewonnen, en zij gaan aan prijzen, die zeer verre beneden de vroegere staan. Binnenkort zal het aldus de aardbeien vergaan, die ons van de kanten van Ninove en Leuven komen, - dit alles ten gevolge van den onmogelijk-geworden uitvoer. En dit zou ons natuurlijk zéér ten goede komen, en voor een deel doet het dit voorloopig ook; het zou ons, tot in het najaar, gezond en goedkoop voedsel bezorgen; indien...
Ja: indien... Stel u voor: veertien dagen lang aten wij prachtige asperges, die sommigen troostten voor het gebrek aan vleesch. Die fijnproevers-geneuchte heeft echter niet langer mogen duren: naarmate de hoeveelheid grooter is, die ter markt komt, stijgen de prijzen. Eenvoudig, omdat men de heerlijke groenten in groote hoeveelheden opkoopt. En over kort zullen wij ze in bussen of flesschen kunnen koopen... tegen het dubbele van hun prijs. Dat geval met de asperges is een feit: men kan eruit afleiden dat het met de andere groenten, uit voorzorgsmaatregel of speculatiegeest, ten behoeve van volksvoeding of ‘restaurants populaires’, eveneens zal vergaan. Intusschen kan de middenstandsman, die van nu af aan geene behoorlijke, of zelfs onbehoorlijke, aardappelen meer krijgen kan dan tegen twintig centimes het kilo, maar betalen: dat hij geene, of dan toch niet dan zeer verminderde inkomsten heeft, doet niets ter zaak, kan althans niet in rekening worden gebracht.
| |
| |
Tenzij de burgerman het Spartaansche systeem van het gemeenschappelijke en eenvormige maal ging aannemen.
Hij zou er misschien alle verdere gustatieve emoties bij inboeten.
Zou dit, echter, in de gegeven omstandigheden weêr niet eene moreele, zij het dan ook negatieve aanwinst zijn?....
N.R.C., 27 Mei 1915.
|
|