van alle ondeugd: gebrek aan werk in den beginne, en daarna volkssoep en geldelijke toelagen zijn niet gemaakt om luiheid tegen te werken. Toen kwam nog daarbij dat aanzienlijke personen, die men voor ‘representative men’ hield, ineens blijk gingen geven van zeldzame moreele blindheid. Boeddha had zóólang op zijn navel getuurd, dat hij er heel de wezenlijke wereld door te vergeten kwam: zoo zijn er schrijvers met een literairen navel, en professors met een dito philosophischen, die ze tegen al wat buiten hen om gebeurt immuniseert.
Men heeft echter ongelijk deze uitzonderingswezens, hoe knap ze trouwens in hun vak zijn mogen, onder de tegenwoordige omstandigheden voor de vertegenwoordigers van heel een volk, althans voor heel een stand te houden. Niet meer dan inbrekers en moordenaars, lichtekooien en houdsters van ontuchtgelegenheden dit wezen zouden in de sfeer tot dewelke zij bij geboorte behooren, doch waar beroepskeuze of het noodlot ze wel degelijk buitengezet heeft. Gaat men trouwens de toestanden van wat dichterbij beschouwen, dan ziet men, buiten het slag van professioneele boeven en van dezen die eenigszins te sterk den indruk van beroepsontaarding hebben ondergaan, van dewelken niet was te verwachten dat zelfs een wereldoorlog ze zou bekeeren en die verder een te weinig-zuiveren, te zeer-vooringenomen blik op de werkelijkheid hebben dan dat men zelf maar actief bekeeringswerk aan ze zou beproeven; - men bemerkt, zeg ik, zoo bij volk als bij niet-intellectueele burgerij, van stad tot stad, van streek tot streek zulk een verschil in gedraging, zulke wisseling in de opvattingen, zulke onderscheiden houding van geest en van voorkomen, dat het al heel wat oppervlak-