was de volkssoevereiniteit, bewuste heeren te verleiden tot overschatting van hunne beteekenis.
Die heeren, trouwens, weerstonden aan de verleiding niet: zij achtten zich, niettegenstaande een zwak protest van minister de Broqueville, niettegenstaande het feit, dat noch vanwege het Waalsche volk, noch vanwege de regeering eene officieele aanstelling plaats had, - zij achtten zich ertoe gemachtigd, den, op briefpapier van goede hoedanigheid gedrukten, titel van ‘délégués auprès du gouvernement’ te voeren, en gingen naar al de ministeries allerlei aanbevelingen voor plaatskensjagers en naar-toelagen-hunkerende vereenigingen sturen.
Minister de Broqueville zag zijn vergissing in. Trouwens, de Vlamingen hadden er hem voldoende op gewezen. Waarbij zich het feit kwam voegen, dat de verkiezing van einde Mei, twee zijner partijgenooten had afgedankt ten voordeele van twee Vlaamschgezinde liberalen in de provincie, die den heer de Broqueville zelf naar de Kamer stuurt.
En de heer de Broqueville heeft inkeer en restitutie gedaan: Zondag is hij naar zijne Turnhoutsche kiezers gegaan, en heeft ze in dezer voege toegesproken:
‘Nooit hebben de rechtmatige eischen der Vlaamsche bevolking de regeering onverschillig gelaten. Wij hebben eene wet doen stemmen op het gebruik der talen in het leger, dewelke de volledigste is die in deze ooit werd gestemd. Aan de taalkwestie in het lager onderwijs hebben wij eene oplossing gegeven, die wij meenen gematigd en rechtvaardig te zijn, en die door geheel de rechterzijde werd bijgetreden. Het Parlement heeft, in de twee laatste zittingen, heel wat werk afgelegd, dat belangrijk mag heeten; verscheidene onmisbare wetten zullen echter,