| |
| |
| |
Tot afscheid
Brussel, 21 Mei.
Op het oogenblik, dat gij deze regelen zult komen te lezen, zullen koning Christiaan en koningin Alexandra van Denemarken de Nederlandsche hoofdstad binnen rijden. Al is het programma van ‘werkzaamheden’ - een dag als die van gisteren laat inderdaad toe, van ‘werkzaamheid’ te spreken - in België nog niet geheel afgeloopen, moge het ons toegelaten zijn dit woord van afscheid uit te spreken, daar wat heden. Donderdag, nog plaats grijpt eerder buiten de Brusselsche bevolking om gaat, en morgen, voor het middaguur, de afreis wordt aanvaard.
Een woord van afscheid, na een warm en genegen onthaal, waar wij ook in de toekomst iets aan hebben zullen. Niet, dat België met Denemarken gemeenschappelijke belangen zou hebben, die bij dit bezoek zouden zijn versterkt. In het verleden staan wij, Zuid-Nederlanders, tot het mark van het Noorden in geen ander verband, dan dat van een anderen Christiaan of Christiern, van anderen bloede meen ik, die, in de 16e eeuw, onzen toenmaligen vorst, keizer Karel den Vijfde, en zijnen gevolmachtigden, heel wat kwaad bloed heeft bezorgd, al heeft men zich aan het hof van Mechelen en heel Vlaanderen-en-Brabant door, voor hem vriendelijk betoond. En heden ten dage heeft Denemarken met België geen andere betrekkingen, dan die van den handel. Zij voeren heel wat timmerhout in; wij vinden op de Deensche markten aftrek voor onze metallurgie. Er zijn heel verre landen, waar wij, Belgen, heel wat meer aan hebben, zoo wij alleen ons profijt in het oog houden.
| |
| |
En toch is Denemarken heel wat meer voor België, dan die meer afgelegen oorden. Omdat wij nu eenmaal aan sommige betrekkingen tusschen de volkeren, meer prijs hechten dan aan die van louter de zaken. Denemarken is het vaderland van den grooten beeldhouwer Thorvaldsen, en van den grooten Andersen, die in de moderne sprookjesliteratuur van Europa zooveel nieuwe groot-menschelijke, en zeer moderne gevoelens van humor en medelijden heeft gebracht. En vele jongere Vlamingen - de eenige Belgen helaas die zich om eene andere kultuur dan de Fransche bekommeren, - blijven een warm hart toedragen aan een schrijver, waar hunne jeugd meê gedweept heeft: aan Jacobsen; zij waardeeren dichters als Jensen en als Jörgensen hoog. Uit de tentoonstellingen hebben zij de Denen en hun klaren blik onthouden. Zij kennen de muziek van Niels Gade. En dat is alles niet gering; en dat volstaat dat zij koning Christiaan met belangstelling begroeten, want zij weten dat hij, onder zijn uiterlijk van athleet met vierkante schouders en van gezonden sportsman, een volk vertegenwoordigt, dat eene schoone geestelijke en zedelijke hoogte heeft bereikt, dat eene onafhankelijke en eerbiedwaardige kultuur bezit, dat in eigendom heeft wat een klein volk groot kan maken: onbreidelbare en niet te beperken macht van het intellectueele en psychische leven. Daarop dan ook wees Kamiel Huysmans, toen hij, in de jongste vergadering van den gemeenteraad van Brussel in naam der socialistische bank verklaarde, dat zijne partijgenooten niet tegen de kredieten zouden stemmen, voor de ontvangst aangevraagd. Tot op heden hadden zij zich tegen zulke uitgaven verzet, tenzij bij de ontvangst van den president der Fransche republiek. Ditmaal zouden zij zich nog alleen
| |
| |
onthouden. Het schoone en edele geestesleven van Denemarken, dat dit land aan de spits der mindere volkeren stelt, was het waard, dat men de vorsten ervan met eere begroeten zou.
Dat koning Christiaan trouwens ook wel bij voorbaat wist naar welk land hij heenging, en waar het zwaartepunt lag van dat land, zij het dan ook een oeconomisch zwaartepunt, (niettegenstaande den prachtigen literairen uitbloei in twee prachtige talen, zal onze kultureele beteekenis in Denemarken vermoedelijk op niet meer dan een paar Vlaamsch-Belgische, en Fransch-beduidende namen steunen),- dat de Deensche vorst niet zonder nieuwsgierigheid naar België gekomen is: ik vind er het bewijs van in het feit, dat op zijn uitdrukkelijk verzoek hedenmiddag het Hooge Bezoek ook de Antwerpsche haven aandeed. Het is heden Hemelvaartsdag, een rustdag voor ieder. Die rust hadden de Deensche vorsten waarlijk verdiend: zij hebben, over Londen en Parijs, eene reeds lange reis achter den rug, en de dag van gisteren - Revue, Parade, Concours Hippique en Bezoek aan het Stadhuis - was ruim genoeg gevuld, dan dat men heden mocht uitblazen vóór het vertrek naar nieuwe, ditmaal Hollandsche festiviteiten. Maar Christiaan X hechtte eraan, onze groote haven te zien. Wij mogen vreugde gevoelen om deze belangstelling. Zij wijst op een andere soort waardeering, dan die wij voor Denemarken koesteren. Maar zij is toch ook wel van beteekenis, en wijst erop, dat het bezoek van den vorst der Denen iets meer is dan eene eenvoudige beleefdheid. Weshalve wij hem dankbaar zijn.
Wij zijn hem dankbaar - wij, dat zijn de Brusselaars, en zelfs de Belgen, om nog eene andere reden, die ik reeds
| |
| |
aanhaalde: zijn bezoek gaf gelegenheid tot de groote wapenschouw van gisteren, de grootste, die sedert 1830 in België plaats greep, en die zelfs anti-militaristische harten wist te streelen.
Ik weet wel dat er zijn, die niet geheel ongelijk hebben wanneer zij beweren, dat deze krijgsparade voor een goed deel eene kiesparade is. Evenals de regeering, door het afkondigen, heden, in het Staatsblad, van de nieuwe Schoolwet, voor de verkiezing van Zondag e.k. de verwezenlijking in de weegschaal werpt van een nieuw princiep, dat haar trouwens niet zelf behoort, en waarvan alleen de verwerking haar verantwoordelijk eigendom is; zoo kan de militaire demonstratie van gisteren eveneens bij sommigen gelden als eene snoeverij, eene der handige streken van den vernuftigen de Broqueville, die heeft willen toonen wat hij gemaakt heeft van den, pas-ingevoerden, en... zijne partij opgedrongen algemeenen dienstplicht.
Hier dient echter met Vergilius gezeid, in oogenblikken, dat ik maar liever niet over onze niet steeds verheven Belgische politiek spreek: ‘Laat ons wat hooger zingen’. Wij kunnen de parade van gisteren waarlijk als iets hoogers beschouwen dan eenvoudig eene partij-parade. Ik weet dat er deskundige kritiek is uitgebracht, waar de heetste geestdrift zich bij neer dient te leggen. De linietroepen waren verre van onberispelijk. De lichte cavalerie miste beheersching. De parade miste samenhang. Men bedenke echter den korten tijd der voorbereiding.
Men vergete vooral niet, dat de meeste elementen dezer revue bestonden uit soldaten, die niet meer dan zeven maanden drilling kennen: dàt, zoo sommigen klagen over anarchie in enkele bataljons, andere bataljons, als die
| |
| |
van de prachtig-aanstappende grenadiers, dewelke algemeene bewondering afdwongen, uit eveneens nog zeer jonge soldaten bestaan. Voor een geheel, of haast-geheel vernieuwd leger, was het ongetwijfeld hoogst-merkwaardig. Ik woonde het défilé bij in aanwezigheid van een paar Duitsche reserve-officieren, die toch bij ondervinding van beters weten: zij waren de eersten om toe te juichen, ook bij het gekritiseerde galoppeeren van sommige cavalerie-eenheden (de paarden leden natuurlijk onder de hitte en de zenuwachtigheid van het wachten), en eene verklaarde mij: ‘Die kranige legerherinrichting zal in Duitschland goeden indruk maken. Men ziet er gaarne, dat gij dit blijk van zelf-bewustzijn geeft. Als verweer zou het u eventueel wel niet veel dienen; maar het wekt respekt voor uw gevoel van zelf-behoud, wat respekt van uw grondgebied, ook vanwege Frankrijk, voor gevolg kan hebben. En het kan u zeker helpen bij het verdedigen en desgevallend bij het behouden van uwe groote haven’.
Dit geruststellend sukses willen velen opdragen, bij alle uitsluitendheid, aan minister de Broqueville, die hier inderdaad blijk heeft geleverd van zeldzame energie en vernuftig beleid. Het korps onzer officieren, die, in de invoering van algemeenen dienst en gelijkstelling van alle Belgen, de verwezenlijking heeft gezien van haar langen eisch, dient hier echter in de eerste plaats gelukgewenscht. Ik zei het al: het is nog verre van de volmaaktheid, op zijn Duitsch of op zijn Fransch. Maar het is mooi en het is verheugend.
Koning Christiaan heeft aan de Belgen dit schoone schouwspel en deze vreugd bezorgd, zij het dan ook onrechtstreeks. Het zou al volstaan, om hem voor zijn bezoek
| |
| |
te bedanken, dat onvergetelijk zal zijn - het weze gezegd zonder de minste vleierij aan zijn adres, en beter gemeend dan het woord in dergelijke gelegenheden meestal klinkt.
N.R.C., 22 Mei 1914.
|
|