| |
| |
| |
Politieke opruiming
Brussel, 15 Mei.
Al werd de heerlijk-warme Aprilmaand opgevolgd door de teleurstelling van eene buiige en winderige maand Mei, het belet niet dat de zucht naar vrijheid, die elken Belg, en zelfs den bezadigden en gewetensvollen Belgischen Senator aangeboren is, door de parlementaire harten is komen te waaien met eene hevigheid, die het nemen van vacantie als een bral gebod opdrong. Juist eene week geleden al, stoof de Kamer uiteen. De eene helft der leden - enkelen ervan versierd met eene promotie in de Leopoldsorde, éen enkele verheven tot den grafelijken titel - verspreidde zich over heide en weide, over duin en tuin. De andere helft - waaronder eveneens ettelijke nieuw-gedecoreerden - ging zijne kiesbelangen verzorgen daar, waar over een goede veertien dagen het lot beslecht wordt van een tachtigtal volksvertegenwoordigers.
De Senaat, hij, scheen den brui te geven aan alle verlof. Met wijze traagheid werd de discussie over de schoolwet voortgezet, en het leek wel dat wij voor de nieuwe verkiezingen nooit klaar daarmeê zouden komen. Maar daar werd eergisteren ineens voorgesteld, van socialistische zijde nogal, de discussie vandaag voor goed te sluiten; de vacantiezucht had ineens ook de patres conscripti te pakken; er werd proforma nog wat tegengestribbeld; morgen echter, na eene laatste krachtinspanning, die de verslaggevers een deel van den nacht in beslag kan nemen, zal België eindelijk de nieuwe schoolwet rijker zijn.
Ik zeg ‘rijker zijn’ bij manier van spreken. Wat de
| |
| |
oppositie in het Parlement en in het land over de nieuwe wet denkt, is u uit mijne tallooze vorige brieven voldoende bekend. De zeer uitvoerige discussie in den Senaat, waar men zich blijkbaar niet wilde herinneren, dat hetzelfde ontwerp in de Kamer langs alle kanten bezien, op alle naden onderzocht was geworden; waar men trouwens nog een paar interessante punten wist te ontdekken, die aan het grondbeginsel der wet afbreuk doen; waar de betrokken minister onder meer bevestigde, dat het princiep moedertaal-voertaal niet zou beletten, dat in Vlaanderen uitsluitend-Fransche klassen kunnen worden ingericht; - de senatoriale discussie heeft, niettegenstaande stevig verweer van de linkerzijde, aan den tekst der wet, zelfs waar het bleek dat deze gebrekkig moest heeten, geen komma veranderd. De, eerst door de Kamer, hedenavond door den Senaat gestemde wet zal dus ongewijzigd blijven. Zij behoeft nog alleen de handteekening van den koning om van kracht te zijn. Wij bezitten eindelijk leerplicht in België. Echter zonder voldoenden waarborg en ten koste van vele, vele millioenen....
De discussie der heeren senatoren heeft het incident Braconnier-de Crawhez weer eens opgerakeld. Gij herinnert u het briefje van minister de Broqueville aan deze heeren, ertoe strekkende hunne wallingantische kandidatuur voor de wetgevende verkiezingen in te trekken. Reeds had de heer de Broqueville de ongeloofelijke lichtzinnigheid van dat briefje ingezien; hij gaf er blijk van door, op nogal scherpen toon, in de Kamer eene vraag naar de beteekenis ervan te beantwoorden met de verklaring, dat zijne particuliere briefwisseling niemand aangaat. Intusschen was dat particuliere schrijven door de pers van alle par- | |
| |
tijen openbaar gemaakt. Een volzinnetje ervan trok vooral de aandacht: ‘gij zoudt als het ware de afgevaardigden der Walen zijn bij de regeering.’ Was dit eene officieele aanstelling als dusdanig van de heeren Braconnier en de Crawhez? Werd aldus een nieuw staatskorps in het leven geroepen? Dat zal zeker wel niet de bedoeling van minister de Broqueville zijn geweest: het zou immers tot noodzakelijk gevolg het in het leven roepen van een dergelijke Vlaamsche commissie hebben. Het is trouwens onaanneemlijk, dat de uitvoerende macht, over het hoofd der wetgevende macht heen, en alleen bij bemiddeling van door haar aangestelde tusschenpersonen, over het lot van de Waalsche en Vlaamsche bevolking zou beschikken. Het belette echter de heeren Braconnier en baron de Crawhez, denwelken het blijkbaar niet mangelt aan durf, niet, zich in het openbaar, en zonder protest vooralsnog van de regeering, ‘délégués auprès du Gouvernement’ te noemen. Ziedaar hoe, in zijn ijver voor het behoud, in de Kamer, van een betrouwbaren katholieken zetel, de heer de Broqueville eene onvoorzichtigheid beging, die heel het land in beroering brengt en hem-zelf in allerlei verwikkelingen mengt, waar hij moeilijk aan zal ontkomen.
Maar laat ik tot den Senaat terugkeeren, die ons vanavond dus definitief de schoolwet schenken zal. Meen niet, dat hij daarmeê vrijaf krijgt tot in November. Niettegenstaande de voor hem enorme krachtsinspanning, die heden een einde moet nemen, heeft hij nog de tien begrootingen te stemmen, alsook de nieuwe wet op de sociale verzekeringen, voor hij aan vacantie denken mag. De senatoren komen dus voor einde der volgende week niet klaar, zelfs als zij met buitengewone vlugheid te werk gaan. Zoodat hun
| |
| |
nog slechts één weekje voor de kiespropaganda zal resten....
De nieuwe invaliditeitswet, waarvan gij de groote lijnen hebt aangegeven, is anders met overijling genoeg gestemd door eene al te vacantiezuchtige Kamer. Van de drie tegenover elkander staande ontwerpen, het liberale van Pêcher, het socialistische van Kamiel Huysmans, en dat der regeering, werd het laatste met merkwaardige lamheid en verbazende onbekwaamheid verdedigd door minister Hubert. Dat heel de boel hem weinig schelen kon, was wel wat al te duidelijk. Minister Hubert, die een paar honderd tentoonstellingsbanketten te dirigeeren heeft, wiens keel ongeneeslijk-schor is van een paar honderd tentoonstellingsredevoeringen, gaat rust nemen. Hij heeft groot gelijk, al verliezen wij aan hem een redenaar, wiens verbijsterende beeldspraak dikwijls eene aangename verkwikking was in onze dorre journalistentaak.... De heer Hubert verdedigde dus zijne sociale verzekeringsinzichten met eene slapheid, die indruk maakte, zoo zij niet overtuigend was. Het belette de rechterzijde niet, ze als één man bij te treden. Heel de linkerzijde onthield zich. Bij monde van den heer Pêcher, verklaarden de liberalen zich niet te kunnen aansluiten bij eene wet, die onvolledig en onwetenschappelijk is; terwijl Kamiel Huysmans, in naam der socialisten, scherp omlijnd de gebreken aangaf, die zijne partij beletten de wet te stemmen. De voornaamste dier beweegredenen zijn: talrijke intellectueele werklieden worden uitgesloten; het stichten van patronenmutualiteiten staat de vrijheid van den werkman in den weg; de waarborgen zijn onvoldoende; de vergoedingen zijn te gering; het ouderdomspensioen is niet kosteloos; de
| |
| |
nieuwe wet zal een politiek wapen zijn.... Zoodat, na de militaire wet, na de schoolwet, ook deze sociale wet door de regeeringspartij alleen gestemd zal worden. De verantwoordelijkheid dier partij wordt er niet minder op....
Het heeft onze Kamerleden niet belet, met alle mogelijke zorgeloosheid het vacantiejasje aan te schieten. Enkelen echter trokken gisteren weer de deftige redingote aan, om de nieuwe lokalen van de werkzame en waakzame ‘Union Coloniale’ te komen inhuldigen. Het waren, behalve minister Renkin, de heeren Cooreman, Franck, Van Cauwelaert, Vandervelde en Tibbaut. En het gaf den heer Renkin gelegenheid, zijn hart te luchten over het praatje, als zou de regeering geneigd zijn, Kongo te verkoopen. Ik seinde u reeds, hoe het gerucht niets dan verbazing had gewekt, juist omdat het zoo dwaas was. ‘Wij hebben ons niet te bekommeren’, zei ongeveer minister Renkin, ‘of de uitbating van Kongo moeilijkheden oplevert. Het verwerven en organiseeren der kolonie leverde er heel wat grootere op. En nochtans hebben wij dit achter den rug. Het zijn Belgen die Kongo hebben veroverd; het zijn Belgen die hem zullen doen opbrengen wat hij opbrengen moet. Alle koloniën hebben voor geldelijke moeilijkheden gestaan; denkt maar aan de reusachtige krachtinspanning der Hollanders voor het hervormen der regeering in Indië. Zouden wij achterblijven, waar zij die hervorming tot stand brachten met een betrekkelijk gemak? Wij staan voor nieuwe hinderpalen; wij zullen ze te boven komen, voor 't heil en de eer van het vaderland.’
Weêr de gekleede jas uitgetrokken. Weêr het gemakkelijke colbertje aan. En leve, tot in Novemeber, de parle- | |
| |
mentaire vacantie!
Wie deze laatste dagen geen vacantie heeft gekend: de koning. Zaterdag jl. de vermoeiing van de Salon-inhuldiging, waar ik u reeds in een eerste briefje over schreef. Maandag, groote Garden Party in het Paleis te Laeken. Gisteren, plechtige eerste communie van prins Karel Theodoor, tweeden zoon van den koning. En Dinsdag e.k., bezoek, voor drie dagen, van de Deensche gasten....
Waaruit blijkt dat het koningschap bij ons geen sinecuur is, zelfs als de wetgeving vrijaf heeft!
N.R.C., 16 Mei 1914.
|
|