dezen die in April 1913 - het is juist een jaar geleden - de algemeene staking ontketenden, de verkiezing van 1914 als een groot vraagteeken zou zijn aan het volk over bedoelde hervorming, en dat, zoo dit vraagteeken bevestigend werd beantwoord, de verkiezing van 1916 weêr, na ontbinding der Kamer en herziening der Grondwet, eene verkiezing over heel het land, en met als basis zuiver algemeen kiesrecht, naar eene vast te stellen formule, zijn zou. - De regeering trad dit programma in principe bij, door het instellen van de extraparlementaire commissie der XXXI, die op zoek zou gaan naar bewuste formule. Zooals ik u in der tijd voorspelde, kwam bedoelde commissie met hare zending tegen de 1914-verkiezing alles behalve klaar. Nauwelijks is de algemeene bespreking nopens het vraagstuk er afgeloopen. Eene subcommissie is belast met het coördineeren van de talrijke voorgestelde systemen. Haar arbeid zal niet licht zijn. En eenmaal volbracht, zal pas de waarachtige, de practische bespreking beginnen. Dat zij, zelfs onder de leden van eene zelfde partij, weinig op eensgezindheid mag rekenen, wordt bewezen door het gekibbel dat, nauwelijks twee dagen geleden, op de laatste vergadering der commissie ontstond, toen de heer Woeste niet wilde aannemen dat al de katholieke arbeiders voorstanders waren, evengoed als de socialisten, van zuiver algemeen kiesrecht, zooals de heer Verhaegen, de katholieke volksvertegenwoordiger voor Gent, volhield.
De kiezers van 1914 komen dus geenszins voor een vast stelsel te staan, zooals was gehoopt en wenschelijk mocht heeten. Hoe kan het dus een ander antwoord geven, dan dat van voor twee jaar? Het nieuwe feit, dat opschudding kon brengen, bestaat dus niet. De verhoudingen zijn de-