| |
| |
| |
Derde hoofdstuk der inleiding
Brussel, 15 Maart.
Alle goede dingen bestaan in drie, en zelfs de slechte. In vorige brieven gaf ik u twee voorbeelden aan van de manier, waarop in het Belgische parlement politiek wordt gedreven. Het eerste wees uit, hoe enge partijdigheid het princiep van eene wet kan worgen. Het tweede was een exempel van plezierige lichtzinnigheid. Het derde, dat ik u heden opdisschen wil, is er een van, niet eens fijne, schurkerij. Ach, ik kan het wel verdragen, dat men in politiek aan eerlijkheid een zeer bijzonderen zin geeft, en dat de waarheid er voor ieder de gedaante aanneemt, die zijne eigene belichting eraan toekent. En er zijn zooveel manieren van belichten en er bestaan zooveel soorten kunstlicht! Boots de maan zoo goed na, dat de menschen er zich aan bedriegen: uwe nabootsing zal - en wie weet, misschien terecht! - meer bewondering vinden dan de maanzelve. Zoo ook in politiek: als uw bedriegerij klaarder schittert dan de echtheid van uwe tegenstrevers, dan telt gij ook zeker meer partijgangers, en ik weet niet eens of die partijgangers ongelijk zullen hebben, vermits gij blijk zult gegeven hebben van talent, terwijl uwe tegenstanders alleen hunne braafheid bewezen.
Eene schurkenstreek kan dus in de politiek een prettigen kant bezitten, die den toeschouwers iets als aesthetisch genot verschaft. Mist zij echter dat geestige, dat pittige, dat sprankelende hetwelk een vlug talent er aan geven komt, dan is zij plomp, plat en laag, en doet zij zelfs den journalist, die bij het gedwongen slikken van
| |
| |
politieke padden anders wel wat cynisch is geworden, voor dat soort beschaamde ploerterij walgen.
Einde der verleden week kregen wij er het bewijs van, dat ik u hier mede wil deelen. - Laat ik u bij voorbaat verwittigen dat het hier om eene zaak zal gaan, waar ik al heel wat inkt aan verspild heb, zonder dat mijn ijver, niet meer trouwens dan dien van duizenden andere journalisten, schrijvers en redenaars, haar veel verder heeft gebracht dan men b.v. verwachten kan van een spijker, waar men heel veel op geklopt heeft, en die dan ook in den wand is gedrongen, maar daarom nog geenszins zijne bestemming heeft gekregen of volbracht. Het gaat hier om de Vlaamsche Hoogeschool: en om alle beeldspraak achterwege te laten: men heeft op het beginsel zoo hard geklopt, dat het eindelijk in het brein van de meeste Vlamingen is gedrongen; maar daaruit afleiden dat het Parlement het onvermijdelijk moet bekleeden met zijne goedkeuring, en het Vlaamsche volk dus morgen reeds de weldaden genieten zal van hooger onderwijs in eigen moedertaal, ware getuigenis afleggen van argeloos maar nogal te verachten optimisme.
Al heeft het vraagstuk der Vlaamsche Hoogeschool nu ook weêr een stap vooruit gedaan. Het is namelijk, na lang en koppig aandringen van de vaders van het wetsontwerp waarbij de universiteit te Gent wordt vervlaamscht in de Kamerafdeelingen ter sprake gekomen. Men meene daarom nog niet, dat het definitief door het Parlement in behandeling genomen wordt. De afdeelingen hebben wel heel vlug werk geleverd; maar het kunststukje, dat het onderwerp uitmaakt van dezen brief en dat ik u straks vertel, kan de werking van de middenafdeeling heel langzaam en heel laborieus maken; het zou mij niet verwonderen, slechts over langen
| |
| |
tijd het rapport ervan overgelegd te zien; dan hangt het nog verder van het bureel der Kamer af, dat trouwens tegen de wet is gekant, of zij ter publieke bespreking komt, en wanneer; de leden der regeering zijn het verder nog lang niet eens; en, hebben wij nu ook binnenkort de verkiezing, die aan het princiep der vervlaamsching een aantal stemmen verzekeren kan - vele kandidaten in het Vlaamsche land zullen zich gedwongen zien, hunne stem aan het ontwerp Franck-Van Cauwelaert-Anseele te belooven - de discussie zal, zelfs in de gunstigste gevallen, toch nooit dan na nog heel veel tijd aanvang nemen.... en dan zullen de kiesbeloften allang vergeten zijn.
Intusschen doet zich de zaak zoo kwaad niet voor: in schijn kan de bespreking in de afdeelingen een zeker optimisme wettigen. In vier secties op de zes bekwam het ontwerp eene groote meerderheid. In de twee andere was er, hetzij gelijkheid van stemmen, hetzij vanwege sommige leden eene onthouding, die ten gunste der wet kan keeren. Einduitslag der discussie was dat één en zestig Kamerleden ‘ja’ hebben gestemd, terwijl slechts twee en veertig ‘neen’ stemden, en vijftien zich onthielden. Dat is een zeker niet te misprijzen uitslag. - Men bedenke er echter bij, primo dat heel wat leden afwezig waren, en de meesten daarvan beslist tegen de vervlaamsching der Hoogeschool te Gent zijn, zoodat de bespreking in de afdeelingen niet kan beschouwd worden als een beeld van de eigenlijke Kamerstemming; secundo dat wij zoowaar aan den vooravond der verkiezingen staan, en dit op vele Vlaamsche volksvertegenwoordigers een weldadigen invloed kan hebben uitgeoefend; tertio dat zooals ik reeds zei, het kabinet in deze verdeeld is: terwijl de heeren Helleputte en Van
| |
| |
de Vyvere het ontwerp genegen zijn (Helleputte moet het met warmte verdedigd hebben), willen ministers de Broqueville en Poullet, die het rechtsprinciep der moedertaal als voertaal huldigen, toch van niets anders weten dan van eene tweetalige universiteit: de leergangen zouden alle gesplitst worden, en aldus zou ieder zijn gading vinden; quarto dat de gekende koppigheid van minister Helleputte niet geschikt is, om eensgezindheid in de regeering te bespoedigen, zoodat de Kamerbespreking, gesteld dat wij ze in een kort verschiet mogen beleven, wel middendoor zou kunnen afgebroken worden door eene ministerieele crisis; en ten slotte dat, bij inroeping van de partijtucht, vele Vlamingen, die zich in de afdeelingen partijgangers van de heer Van Cauwelaert-Anseele-Franck hebben betoond, wel naar de opvattingen van de regeering konden overhellen, zoodat van de wet, zooals zij thans als eenigen en eenig aanneembaren wensch en wil van de ontwikkelde Vlamingen werd voorgedragen, niets dan eene ellendige karikatuur zou terecht komen: eene onrechtstreeksche krenking, op zijn Belgisch, van een natuurlijk recht dat door niemand wordt ontkend, - en die trouwens weêr maar eens nieuwe belastingen zou meêbrengen, waar alleen de Vlamingen iets aan hebben zouden, hetgeen, naar gij u wel voorstellen kunt, de nationale eenheid allesbehalve bevorderlijk zou zijn.
Gij ziet het: niettegenstaande den, dan toch wel verblijdende uitslag der discussie, in de Kamerafdeelingen, mogen wij vooralsnog geene overwinning voorzien. Een gunstige oplossing, zooals de Vlamingen die verlangen en eischen, kan vooralsnog niet worden verwacht. Temeer - hetgeen uit het volgende blijken moet - de vijanden der
| |
| |
wet geen middel ongebruikt zullen laten, om ze kost wat kost onmogelijk te maken.
Zoo kom ik tot het leelijke streekje, waar ik het hier over hebben wou. Moet ik u zeggen dat het geen andere held hebben kon dan onze fijne strateeg, kampioen der Kamertraditie, tabernakel der Belgisch-parlementaire usantiën en costuymen, groot-inquisitor tevens en meester-folteraar van al wie aan dat heiligdom wou raken, wat zeg ik? van ieder die de eerlijkheid zou durven betwisten van de middeltjes die de heer Woeste - want gij hadt al geraden over wien ik het hier had - in een of ander stoffig hoekje ervan weet te ontdekken om zijne vijanden den nek om te draaien op het juiste oogenblik, dat zij victorie kraaien gaan.
Ziehier dan wat gebeurde: zooals ik zei had de meerderheid van vier afdeelingen op zes zich ten voordeele der wet uitgesproken, terwijl in eene andere afdeeling geen meerderheid bestond en in de overblijvende de tegenstanders slechts twee stemmen meerderheid aanwezen. - Nu weet gij dat de verslaggevers der zes afdeelingen natuurlijk meestal in de meerderheid gekozen, de middenafdeeling zou hebben moeten bestaan uit vier, zooniet vijf leden, die het wetsontwerp gunstig waren, en éen, hoogstens twee leden, die ertegen gekant zijn. Met het gevolg dat de eindrapporteur, die in de Kamerbespreking eene overwegende rol speelt en meestal bij voorbaat het oordeel der twijfelaars op het zijne vereenigt, voor de vervlaamsching der Gentsche universiteit zou zijn: een niet te misprijzen voordeel, dat trouwens het eenige logische gevolg der bespreking in de afdeelingen ware geweest.
Maar dit mocht natuurlijk niet gebeuren, althans niet
| |
| |
naar het oordeel van den vijandigen heer Woeste. En hij bedacht er het volgende op. Terwijl afdeeling één, waar de tegenstanders meerderheid waren, één der hunne rapporteur hadden benoemd; hetzelfde was gebeurd in afdeeling twee waar gelijkheid van stemmen heerschte; maar in de afdeelingen drie en vier twee voorvechters van de wet, Siffer en Kamiel Huysmans, als verslaggever werden aangesteld, moest dit belet in de twee overige secties, waar de voorstanders der wet eveneens de groote meerderheid uitmaakten. Nu wordt de rapporteur gewoonlijk door de meerderheid voorgesteld en zoomaar onmiddellijk aangenomen. Maar de heer Woeste herinnerde zich, dat hij het recht bezat, hierbij geheime stemming te vragen. Dat recht laat hij in de vijfde afdeeling verdedigen door een zijner handlangers, met het gevolg... dat een vijand der wet tot rapporteur wordt gekozen. En in de zesde, die hijzelf voorzit, en waar hij vroom verklaart zich bij zulk gewicht vraagstuk te zullen onthouden, wordt er zoo gemanoeuvreerd dat, niettegenstaande de voorstanders er elf tegen vijf waren, ballotage ontstaat tusschen een voorstander en een tegenstander, en... de tegenstander het natuurlijk wint.
En ziedaar op welke behendige wijze aan de aanhangers van het wetsontwerp een hunner beste troeven uit de hand werd genomen.
Over de kieschheid der handelwijze laat ik u-zelf oordeelen....
N.R.C., 17 Maart 1914.
|
|