onderscheiden variëteiten in het genus Lambiek, maar ook op folkloristisch gebied menig pareltje, van het zuiverste water nogal, kunnen verzamelen. Zoo is er het volgende gesprekje tusschen de ‘serveuse’ en den stamverbruiker klassiek:
Serveuse: ‘Wat blieft er aan meneer?’
Verbruiker (met smachtende blikken): ‘Geef mij.... een kus.’
Serveuse: ‘Allez, meneer, niet “truuten” (geen grapjes).’
Verbruiker (ernstig ineens): ‘Wel, geef mij een Faro.’
Dit is een staaltje van zuiver Brusselschen humor, waar gij zeker wel al de Attische fijnheid van snappen zult. Welnu, éen enkel avondje in zoo'n Brusselsche tapperij, en gij zult er wel duizend dergelijke hooren. Elk zegge het voort....
Om op onze jongste wet terug te komen: zij schaffen dus allen vrouwenarbeid af, te rekenen van 's avonds negen uur. Met het gevolg, natuurlijk, dat om negen uur al de witte schorten zouden worden afgedaan, en... de tapper zijne klanten zou zien vertrekken. Geef het toe; geen cataclysme kon de Brusselsche taveerniers ellendiger teisteren dan deze onbezonnen en onvaderlandsche wet. Het was het Messina van den traditie-staminee. Weldra zou men hem alleen nog vermogen te ontdekken onder de Pompejaansche lava's die het Belgische parlementarisme erover uitgegutst zou hebben.... Vier dagen lang hebben de waarden dan ook tranen met tuiten gestort: terwijl de schenkende dienstmaagden (is het Victor de la Montagne niet, die ze zekeren dag poëtisch ‘Hebe’ doopte, en kenden zij in Julius Vuylsteke haar geïnspireerden zanger niet?