Jaarlijks komt hij ons bezoeken. Wij zien hem ieder jaar, bij zijn heftig en lastig leven van aldoor maar reizend artiest (vermoeienis van het steeds maar reizen, vermenigvuldigd door de aangehouden zenuwspanning), wij zien hem jaar aan jaar wat ouder worden. Sauer wordt aldoor maar schraler: lager en langer aan het prachtige voorhoofd schijnt zijn neus te hangen; zijne vingeren lijken magerder geworden, en dan ook subtieler, bij elk bezoek.
Sauer's concert is in hoofdzaak prettig geweest. Sauer, die anders bewogen-dramatisch en innig-gepassioneerd weet te zijn, scheen zijn programma te hebben willen samenstellen naar de aanminnelijke luimen der fantazie. Wel speelde hij, als pièce de résistance, de sonate opus 100 van Beethoven, en de zes voorgedragen stukken van Chopin waren niet altijd dartel. Maar, waar hij aanving met eene gratievolle gavotte van Rameau, om over te gaan op variaties waar het ballet der ‘Alceste’ van Gluck het smachtende en geestige thema van waren: waar hij eigen werk voordroeg - eene ‘boîte à musique’, een ‘Motoperpetuo en octaves’ - die muzikaal wel niet zoo heel veel te beteekenen hebben, maar van fijne geestigheid getuigen, en zoo oneindig-spiritueel werden voorgedragen; waar ‘Auf Flügeln des Gesanges’ van Mendelssohn-Liszt als Liszts ‘Mazeppa’, vuurwerkstukken meer dan innerlijke muziekmonumenten, en dan ook als de luchtigste pyrotechnie werden voorgesteld, mag men wel zeggen, dat de wonderbare kunstenaar ons nu maar eens een vooral prettigen avond had willen voorbereiden.
Het bleek ondubbelzinnig, toen hij gebisseerd werd en..... twee walzen van Johann Strauss, twee echte Wiener-