sing: in het onsamenhangende der partituur hoort men zoowaar de eerste leitmotive, die wel ooit geschreven zijn geworden.
Dit is nogal goed te begrijpen: symphonist avant tout (een zuiver dramatisch musicus zou Saint-Saëns nooit worden), kent de toondichter de waarde van het muzikale thema. Zijn vorige arbeid, die hem reeds in 1865 tot een jongen meester had gemaakt, ging de symphonische baan uit. De opdracht, ‘le Timbre d'Argent’ te schrijven (want het is, geloof ik, eene bestelling geweest), kan den innerlijken drang van den zuiveren musicus niet hebben gesmoord. En daarom zal het werk bij eerste opvoering - tien jaar nochtans nadat het was voltooid - misschien wel wat hebben bevreemd, terwijl het voor ons, na zulken langen tijd, juist daardoor eene zekere, en onmiskenbare jeugd bewaart. Te meer daar er waarlijk heerlijk-frissche, waarlijk-geinspireerde bladzijden in voorkomen, en Saint-Saëns er blijk in geeft van zijne aangeboren distinctie en van zijn zoo bijzonder fijn klankgevoel.
Zoodat wij gisterenavond een genot hebben gesmaakt, dat dubbel was: dat om eeuwige musicaliteit en dat van eene voorbijgegane, maar nog steeds weemoedig-verleidelijke muziekperiode.
De Meester heeft er een derde genot aan toegevoegd: de acht-en-zeventigjarige grijsaard heeft voor ons piano gespeeld, met orkest heeft hij zijne rhapsodie ‘Africa’ uitgevoerd. En het was verbluffend van jeugdig vuur, zooniet van groote schoonheid.
N.R.C., 4 Maart 1914.