| |
| |
| |
Herbeginnen
I
Brussel, 8 Januari.
Het moge naar uw zin zijn of niet: gij zijt van eene zelfde natuur als ik, en zelfs Linnaeus zou mij van die overtuiging niet afbrengen, terwijl hij de aangewezen persoon zou zijn om u te bewijzen, dat gij inderdaad tot hetzelfde genus als uw dienaar behoort. Gij zult dan ook heel goed begrijpen, al maakt de gedachte u misschien wrevelig, dat ik sedert negen dagen in eene oase leef. Want gij leeft er ook in. De vernieuwing van het jaar verleidt u evengoed als mij, wat gij u ook moget inbeelden, tot het minst-overdrachtelijke epicurisme. Gij legt visites af, wat op zichzelf misschien niet zoo heel prettig is, maar tot gevolg heeft eene dagelijksche buitenhuizigheid, die, afgezien van de dagen, dat men Parsifal speelt, wel heel gezellig kan worden. Want de dagen dat Parsifal opgevoerd wordt - en wie, die van de ‘monde’ is, zou bij ééne enkele vertooning durven afwezig blijven? - dient de stemming eene andere te zijn, waar ik u een anderen keer het fijne van uiteen doen zal. Maar speelt men Parsifal niet, dan nopen de, soms vervelende, nieuwjaarsvisites u tot het bezoeken van oorden en gelegenheden, die het dagelijksche geroezemoes en het eraan verbonden pessimisme gewoonlijk voorbijloopen met iets als weemoedigen walg....
Evengoed als gij dan ben ik sedert een-en-dertig December j.l. nieuwjaarsbezoeken aan het afleggen; met het natuurlijk gevolg, dat ik al die opvolgenlijke dagen heel
| |
| |
laat in den nacht thuis kom, hetzij dat de Heilige Graal mij opvordert, hetzij de verlokkelijkheid, die vooral bij het herbeginnen van het jaar prikkelend werkt, mij terughoudt in de sjiekste openbare gezelschapsoorden van Brussel-en-voorsteden.
Zoo kwam ik gisteren de allerjongste dezer Sybaris'sen te bezoeken. De straat waar zij zich bevindt, hoewel in het midden der stad en vlak bij den Muntschouwburg gelegen, krijgt, als de nacht eenigszins gevorderd is, een verlaten en geniepig uitzicht. In die geniepigheid heeft bedoelde gelegenheid-zelve een uiterlijk, dat de geheimzinnigheid vermeerdert: niet dan een donker-gloeiend, rood en vierkant oog in eene lijst van passend mahonie. Als gij er voor staat, in den om u heen gierenden wind of de ruischlooze dubbelzinnigheid van den motregen (ge moet u dat nu maar eens goed voorstellen), - als gij er voor staat, onder uw hoogen zijden hoed, en in den opstaanden kraag van uw pelsjas, bevangt u een kleine griezeling, die geene vrees wordt, maar is als de onweerstaanbare verlokking van een mogelijk gevaar; want zie: boven het vierkante monsteroog dat laait, staat in witte porseleinen letteren: ‘Life Targets.’
Gij kent Engelsch genoeg om te weten dat deze twee eenvoudige woorden kunnen bedieden de kans die uw dierbaar leven loopt, tot doelwit van schietgeweren te worden verkozen... De bedoeling van het opschrift zal echter wel eene andere zijn. Want gij ziet, terwijl gij te talmen staat, dames binnenwippen van licht, maar dan toch duur allooi, waarvan gij allang weet dat zij hun bestaan niet zoo klakkeloos vergooien of althans prijs zouden geven aan bloedgierige aterlingen. Aarzelt gij nog langer?
| |
| |
Neen, want uw moed is mij niet onbekend. Achter de dames aan, treedt gij, langs de zwijgzaam aan de hand van een lordlike-gestyleerden groom, openkierende deur, over de diepe, diepe tapijten, den bar binnen. Het is, gij ondervindt het onmiddellijk en uwe geblaseerdheid sluit langzaam hare misprijzende oogschalen, - het is een bar als alle andere bars. Ik laat het dan ook aan mijne lezeressen over, harer leergierige dochters verdere inlichtingen hieromtrent te verstrekken. Men eet er oesters en men drinkt er champagne. Een geliefkoosd spelletje der late bezoeksters bestaat erin, al de bij het slurpen van drinks gebruikelijke strooipijpjes, gekoesterd door het waakzaam oog van den barkeeper, bovenop elkander te steken, en dan op de hoogste kruk te gaan staan, en langs die meterlange stroobuis te probeeren, een sherryglober op te zuigen. Dat spelletje wordt ook, onder zekeren bijval, in ‘Life Targets’, uitgevoerd. En daar is ook een drieledig strijkje van patent-Brusselsche Tziganes, dat, prat of lusteloos, tango's uitvoert. Daar als elders, knagen vele bezoekers aan hunne nagelen. En 't eenige nieuwe wat deze dolle pretmakers - o ja, hoe dol! - hierheen voert, en dat de reden van bestaan der anders zoo weinig afwijkende inrichting op Brusselschen bodem uitmaakt, is de gelegenheid tot het schieten op levende schijven.
Ten tweeden male voeg ik u toe: stel u gerust. Hier niet meer dan elders in de wereld der officieele pret heeft het woord leven eene zeer diepgaande, vooral eene ernstige beteekenis. Die beteekenis is essentieel overdrachtelijk, en heeft anderdeels de waarde van eene fictie. De eenige welvoeglijke reden van het hier-bedoelde leven is, niet echt te zijn, al is het nu ook heftiger
| |
| |
dan de werkelijkheid. Hier, in deze gelegenheid-tot-schieten-op-leven, wordt daarmede bedoeld, dat een vlugge film van een kleine kinema een hertenjacht ontrolt, en dat gij, als gij daartoe eenig verlangen koestert, met een licht geweer op de herten en ook op de jagers, die aan uwe aandacht voorbijvliegen, schieten kunt. 't Aardige is, dat gij bijna altijd treft, en dat de kinema telkens een oogenblikje blijft staan om het u te toonen. Het is dan ook (ge moet zoo niet geeuwen!) het is dan ook zeer streelend voor uwe ijdelheid....
Het spelletje slaat te Brussel in. (‘Zooals mazelen?’ vraagt gij mij nieuwsgierig. En ik antwoord: ‘Ja, zooals mazelen; maar het inslaan is hier zoo levensgevaarlijk niet.’) Het slaat zoozeer in, dat ik er gisterenavond of beter gisterennacht, mijn goeden vriend, den welbekenden philosoof, vond te zitten. En ditmaal was het achter een Schweppes.
- ‘Berg’, zoo sprak hij, ‘Berg, bid ik u, voor betere gelegenheid de verwondering die uwen blik vergroot. Want het is geenszins uit, anders terecht uwe verbazing wekkende mondaniteit, dat ik dit bezoek aan zulke wuftheid wijden zou. Het is, eenvoudig, omdat ik van symbolen hou. Immers, wat is wijsheid? Het is anders niet dan: opleiden tot, afleiden uit symbolen.... Nu heb ik, in het voorbijgaan, hier boven den ingang zien staan: Levende Schietschijven (in het Engelsch weliswaar). Ik bevroedde onmiddellijk dat het opschrift overdrachtelijk diende geïnterpreteerd, dat hier alleen symbolisch op leven zou worden geschoten. En daar ik eene zelfde, of beter gezegd eene gelijkaardige bedoeling koesterde, ben ik binnengekomen. De bedoeling namelijk, de schichten mijner overweging
| |
| |
en ervaring af te schieten op menschen en gebeurtenissen van den dag... Ik had trouwens het voorgevoel - het Voorgevoel is sedert Bergson in de Wijsbegeerte zeer goed aanneembaar, - dat uw plichtbesef van nauwgezet journalist u hierheen zou voeren. Alsook de noodzakelijke nieuwjaarsvisites. En ik zie dat ik mij niet bedrogen heb.’
Hij zag mij met welgevallen aan mijn kiss-me-quick slurpen. En begon toen:
‘Daar hebt gij, zal ik maar zeggen, de politiek’....
- Ik breek hier plots dezen brief af, lezer. Want wat mijn vriend vertelde was zoo interessant, dat het frissche aandacht ten volle waard is. En uwe aandacht van heden heb ik al zoozeer afgetobd, dat ik vrees......
Het vervolg in een nieuwen brief dus.
N.R.C., 10 Januari 1914.
| |
II
Brussel, 12 Januari.
‘Wat het herbeginnen van dit jaar en van de politiek zal geven?’ zei mijn philosoof, terwijl wij - gij weet het - samen zaten in den jongst-ontstanen, dus aanlokkelijksten bar van Brussel; ‘wat dit herbeginnen zal geven? Eenvoudig een herbeginnen.’
‘Meen niet, dat ik met dit simplistisch antwoord eene vraag ontduiken wil, die ikzelf heb gesteld. Gij kent
| |
| |
mij genoeg, jongeling, om dit van mij niet te onderstellen. Ik wil alleen zeggen dat de som onzer eigenschappen, in het goede als in het booze hier te lande geene oplossing toelaat, voor welk vraagstuk ook, dat niet op voorhand vast te bepalen is door vorige oplossingen van vorige problemen. Behalve Frankrijk misschien, dat de verontschuldiging kan doen gelden van eene eeuwenoude kultuur, zit geen land met meer stevigheid in de pantoffels zijner gewoonten, dan het onze. Rijk als wij zijn, hebben wij nog niet leeren beseffen, dat het aannemen eener gewoonte eene noodzakelijke verarming beteekent. En dat komt, omdat het begrip ‘rijk’ bij ons eene beteekenis bezit, die eveneens op eene gewoonte berust. In ons aangeboren middelmatisme, hebben wij immers ambitie met pretentie leeren verwarren. Ambitie is, nietwaar, ontevredenheid over zich-zelf; pretentie is: tevredenheid om zijn eigen. En wij zijn over ons-zelf zéér tevreden.
Middelmatisme en zelf-tevredenheid: nationale deugden die alles beheerschen, en, in politiek, de hoofdeigenschappen worden van de partij-aan-het-bewind... hoe deze partij trouwens heette en uit ga zien. Het is de reden waarom wij indertijd Kongo afwezen, al zijn wij anders weinig-huiselijk aangelegd. Gij weet het: het Belgische huishouden is geen toonbeeld van die eendracht, die macht heet te baren. Toch kijkt het nimmer het huishouden van den buurman in, en denkt er nog minder aan, zich door buitenhuizigheid eene schuilplaats te verzekeren. Omdat het, zelf-tevreden, doet denken aan Martine uit ‘Le Médecin malgré lui’, die den goedbedoelden burger, dewelke beletten wil dat haar man haar slaat, antwoordt: ‘Et s'il me plait d'être battue?’.... En dan: die cultus
| |
| |
voor de mediocriteit, het schoonste blijk van onze nationale, gezette, alles tot degelijke zekerheid verwerkende gezondheid...
Ik zeg: dit herbeginnen zal een herbeginnen zijn. Gij begint mij al wat beter te begrijpen. Ik bedoel dat al de punten - en er zijn er zéér belangrijke! - die aan de orde van den dag der Belgische politiek dit jaar zullen komen te staan, eene toekomst tegemoet gaan, die goed te voorspellen uit, en te verklaren door de oplossing zijn, dewelke andere, even belangrijke, punten vorige jaren te beurt viel. Onder deze punten is hangend - o, geenszins meer als een zwaard-van-Damokles, zooals in April, toen de algemeene werkstaking uitbarstte en.... uitliep in eene algemeene beteutering-op-zijn-Belgisch - onder deze punten is algemeen kiesrecht. Het heette een jaar ongeveer geleden: wij willen de verkiezing van 1914 doen op de open vraag van het zuiver algemeen kiesrecht, het land zal uitspraak doen, en de wet wel weten te stellen. Maar wat zien wij? Het kiesrecht wordt besproken in de commissie der XXXI. Die XXXI heeren redekavelen sedert lang al. Elk komt met zijn stelseltje af. De socialisten geven blijk van eene urbaniteit die alle, zelfs Belgische, verwachtingen overtreft. Zij redekavelen meê in zulke mate, dat zij er hun halsstarrigen eisch, waar bij de groote staking van April jl. honderden duizenden honger om leden, schijnen vergeten te zijn. Einde Mei, bij de kiespropaganda, zal hij natuurlijk wel weêr opduiken. Maar de ‘politieken’ der partij, door bovengemelde redekavelingen gebonden, zullen wel voorzichtig weten te zijn. En intusschen gaat de heer Woeste, de geklopte van April, verkonden: ‘Dat algemeen kiesrecht, is men
| |
| |
zoo zeker dat het Land het verlangt? Laat ons toch voorzichtig zijn! Het is het eenige middel om de geschikte formule te vinden.’ De geschiktste formule, wees er zeker van: de heer Woeste heeft ze op zak. Wat er van het algemeen kiesrecht, naar de radikale zienswijze, in overblijven zal, - ja, dat kunt gij afleiden uit de eerste militaire wet die ons algemeenen dienstplicht moest verzekeren, weêr eens berustte op de joviale voorzichtigheid die ons Belgen eigen is,......., en drie jaar later al moest herzien worden in meer absoluten, zij het dan nog niet volledigen, klaren, geheel ondubbelzinnigen zin.
‘Na kiesrecht, leerplicht.’ Ik zei al hoe gek het leek, schooldwang op te gaan leggen, zonder dat men overeengekomen was omtrent het wezen-zelf der school. Leerplicht is, het spreekt vanzelf, een eisch waar men alleen nog in België over twist.... of twistte, want de twee laatste jaren zijn wij er angstwekkend op vooruit gegaan. Maar wat zal aan dien Plicht beantwoorden? Welk Recht wordt erdoor gewaarborgd? Even... voor de parlementaire vacantie heeft men er links aan gedacht, bij het bespreken van de invoering van den vierden graad. En éen van de weinige bevoegden der Kamer, dewelke nochtans een tiental oud-onderwijzers, weliswaar verpolitiekte onderwijzers telt, een lid der rechterzijde, Prof. Frans van Cauwelaert hield over leerplannen in de verplichte school eene rede.... die vooral bij de oppositie zeer grooten bijval genoot. - Met dat al blijft men in de Kamer twistvoeren over allerlei zaken, die naast het leerplicht-vraagstuk staan, en dit ingewikkeld maken. De opwerpingen zijn soms al even geestig als de antwoorden. En het gevolg? Dat wij, in afwachting van de herziening der aanstaande wet,
| |
| |
iets krijgen dat weêr Belgisch-middelmatig en Belgisch-zelftevreden zal zijn, met de twijfelachtige uitslagen die men ervan verwachten kan en allesbehalve zullen zijn wat wij mogen eischen....
Het is om die zelfde reden - middelmatisme, zelftevredenheid - dat ik waarlijk pessimistisch gestemd ben aangaande den wensch, op nieuwjaar door den koning voor de afvaardiging der Kamers van Volksvertegenwoordigers uitgesproken. De koning wil, dat de Kongoleesche kolonie ter plaatse zelf worde bestuurd, natuurlijk onder het toezicht en naar de moreele belangen van het moederland. Hij wenscht dat in de nooden voorzien worde door hen, die met eigen oogen de nooden kunnen vaststellen. Hij wenscht vermoedelijk verder, dat kontrool worde gehouden over de werking der kerkelijke genootschappen die er een al te gevoeligen dwang over schijnen uit te willen oefenen. - In België heeft men er eerst en vooral uit afgeleid, dat de in de laatste tijden nogal hevig aangevallen minister Renkin zich wilde wreken door zich onderkoning van Kongo te doen benoemen: een nieuw bewijsje, zou ik meenen, van burgerlijke kleingeestigheid.
Of echter de wensch des konings, eenmaal werkelijkheid geworden, wel andere praktische gevolgen zal hebben? Het valt te bezien, en zeer ernstig, gesteld dat eene zekere autonomie aan de kolonie zou worden gegeven - eene in der aard natuurlijk zeer beperkte autonomie, die in de kolonie niet anders zou kunnen zijn dan autocratisme - hoe beklaag ik den armen, hoe dan ook rijk-betaalden toekomstigen ambtenaar die, begaafd met den ruimen blik en den onbevangen geest die zijne positie zullen eischen, binnen den klem zal zitten van het kontroleerende Bel- | |
| |
gische Parlement, dat over de Afrikaansche toestanden in de laatste instantie oordeelen zal met.... de haar-eigene deugden.
‘Want het is nu eenmaal zoo. Wij zijn een volk, dat alles neerhaalt tot op eigen hoogte. Al heeft het nu ook de beste bedoelingen der wereld. Zien wij niet dat een probaat-Belgisch onderwijzer het middel zoekt, “meerbegaafden” aan te fokken? Ontvingen wij niet dezer dagen....’
In den bar was, op één pitje na, alle licht uitgedoofd! Alle bezoekers waren verdwenen. Het werd er ijselijk koud. Met het gezicht van Hecuba bij het vernemen van Hector's dood, stond een tragische kellner ons aan te zien.
‘De rest zal voor morgen zijn,’ zei mijn philosoof, die begreep.
En wij gingen.
N.R.C., 13 Januari 1914.
|
|