zij het dan ook de banaalste. En daarom maakt hij van den held die in zijn stuk den Waal moet voorstellen, een, nogal wufte, maar daarom juist zoo sympathieke violist, terwijl Vlaanderen vleesch wordt in den lompen, onvoorzichtigen en nogal vlegelachtigen professor Lodewijk. Wie heeft daar eens gezeid dat ‘le ridicule tue?’ De heer Davignon, die zijn klassieken kent, heeft het bij het scheppen van zijn Lodewijk niet vergeten.
Want als al de moedigen-van-nature is de heer Davignon partijdig. Men begrijpe mij goed: hij, die er vooral naar dringt in het Belgische huishouden een onzijdigen vrede te doen heerschen, meent daarom nog niet dat onzijdigheid in deze synoniem is aan onpartijdigheid. Naturalist, zij het dan ook als zijne meesters, binnen de grenzen van de strengste zedelijkheid, neemt hij zijne personages zoo met hunne donkere als met hunne lichte zijden. Maar omdat hij moed heeft, en zijn naturalisme steeds op een tendentieelen ondergrond gedragen wordt, toont hij van den eene vooral de lichte, en van den andere vooral de donkere. En zoo komt de Vlaming Lodewijk bijna heel zwart, en in elk geval genegerd uit zijne Belgische handen. Terwijl de Waal Violette....
Och, ik zou hier niet op drukken: het stuk is, als dramatisch werk, te zwak, te naïef, te onhandig om gevolgen te hebben. Deze ‘Querelle’, verwerkt in eene nogalonnoozele intrigue, is des te minder belangwekkend, dat de twee twistende partijen te ongelijk in kracht zijn voorgesteld. De worsteling van twee evenwichtige antagonisten is afwezig: dus ontbreekt dramatische spanning en uitwerking. En verder is de uitbeelding der, zinnebeeldig-bedoelde, dramatis personae, hoe partijdig ook,