van veel kennis, fijnen smaak en groote frischheid, gaat zijne Vlaamsch-Brabantsche gulheid, vooral in zijne orchestrale werken, nooit zonder imponeerende distinctie en vaak-verrassende klankverfijning. Hij is, met Gilson, éen der weinigen ten onzent, die bewijzen, dat muzikale inspiratie zich nog in andere bestanddeelen dan louter in den melos openbaart. Ik meen eens van hem gelezen te hebben: ‘Onze musici vergeten te veel, dat muziek-schrijven een ambacht is’; hij alleen mocht dit met deze brutaliteit zeggen, niet alleen omdat hij dat ambacht zoo meesterlijk beheerscht, maar omdat het bij hem natuur, rijke en overvloedige, maar sobere en beteugelde, en daardoor meestal gedistingeerde, hoe ook meestal uitbundige natuur is.
‘La Phalène’ is voor Aug. De Boeck gelegenheid geweest, om blij en schoon symbolisch werk te leveren. Hij is er ten volle in geslaagd. Maar waarom, vraag ik mij af, zich dat blok-aan-het-been imponeeren, dat een scenario is, en zelfs het dunne en elastische scenario van een ballet als deze ‘Phalène’, als men, gelijk Kloos, muziek, symphonische muziek in zich heeft voor wel duizend optochten? Wanneer laat De Boeck ons een nieuw ‘Scherzo’ smaken, als het van hem beroemde, zonder ons te dwingen naar danseressen-beenen te kijken? Want dit zijn twee genietingen, die zeer goed uit elkander te houden zijn en, in samenwerking, elkander storen....
En laat mij toe, tot slot, van den os op... den walvisch te springen. Want ‘Phalène’ (dat vrouwelijk en mannelijk is: ‘Un tigre n'est pas un phalène’, schreef eens mijn hooggeachte collega Robert de Monterquion-Fezensac) beteekent inderdaad in het Grieksch (Phalaina): walvisch