| |
| |
| |
Vervolg en einde van het derde gesprek
Brussel, 17 December.
Opgewekt door het verkwikkende stortbad na de zuiverende kracht der uitstooming, stapten wij, de philosoof en ik, onder den lagen maar ironischen groet van den Poortwachter, het Turksche Bad buiten. De handen diep in de zakken van den pelsmantel, de dure sigaar in den mond, de hooge zij schitterend onder het lantaarnlicht, gingen wij, door de verlaten straat van de bovenstad, waar de ‘Bain Royal’ zich bevindt, gelijk twee helden uit een roman van Paul Bourget; dewelke helden eenige psychologische mededeelingen aan hunne lezers hebben te doen. De wind was gevallen: te lekkerder smaakte onze bock y co. En onze hakken klonken op het plaveisel, alsof zij de aandacht van heel de stad wilden roepen op het gesprek, dat wij, als een wispelturig maar door onzen wil volkomen beheerscht ros, aan het voeren waren.
Dit gesprek was eene alleenspraak, zooals meestal het geval is als ik met mijn vriend den philosoof uitga. En de monologant was niet uw dienaar, hetgeen u van mijne befaamde bescheidenheid niet verwondert. De monologant kon dus alleen de philosoof zijn. En inderdaad, hij was het, die, kernachtig maar nochtans op innemend-vriendelijken toon oreerde:
- ‘Als ik in een zweetbad zit, spreek ik gewoonlijk bij aphorismen. Er moet natuurlijk een physiologisch verband bestaan tusschen transpireeren en uiten-van-lapidaire-spreuken. Indien ik zoo goed het tegendeel niet wist, zou ik gelooven, dat Nietzsche zijn “Zarathustra” in een
| |
| |
Turksch bad heeft geschreven. Ik zou u de waarschijnlijkheid hiervan aan me-zelf ten stevigste kunnen bewijzen. Maar ik heb andere doelwitten voor het oogenblik. En ik vervolg ze.
Onder den invloed der Mohammedaansche temperatuur zei ik u daareven, dat ik, op de groote liberale meeting tegen de nieuwe schoolwet, vooral van Paul Hymans' rede genoten had, omdat het mij voorkwam dat hij de minste loog. - Gij zijt onnoozel genoeg, uit deze gedrongen expressie af te leiden, dat ik Paul Hymans voor een leugenaar hou, en de andere liberale sprekers voor nog grootere leugenaars. En dit is nochtans alles behalve de waarheid. Want ik ken, in heel de Belgische Kamer, geen mensch, die oprechter is dan de heer Hymans,... tenzij, misschien, zijne collega's, die in de Magdalenazaal voor hem het woord namen. Hij zal het in ruime mate meer zijn dan vele leden der rechterzijde, Woeste aan het hoofd, die nu ineens leerplicht voorstaan, na er een gansch menschenleven tegen te zijn geweest. En hij zal het ongetwijfeld op andere wijze zijn dan sommige socialisten, die van parlementaire staking praten, al weten zij heel goed, dat deze slechts tot negatieve gevolgen leiden kan. Als ik zei dat Hymans minder loog dan de andere redevoerders, dan moet gij dit vertalen door: men gevoelde dat hij een meer realistischen blik op de toestanden had dan de meeste anderen; anders gezegd: dat hij minder rijk aan illusies is. En daar komt het nu juist, in eene zaak, die van zulk algemeen belang is als deze schoolwet, op aan: op zin der werkelijkheid.
In ons arm landje herleidt men alles tot politiek, en meestal tot heel lage politiek. En wat is eene partij- | |
| |
overtuiging? het is een bril: neen het is een prisma, waarvan elke facet een beginsel vertegenwoordigt, die elken zuiveren straal der naakte en argelooze zon opvangt, ontleedt, en... brekend vervormt. O, ik wil niemand beleedigen! Maar men kan heel goed oprecht zijn, en nochtans de wereld door niet anders zien dan door een stramien van politieke illusies, en... liegen dan (al zal de kerk dat nu nog geen leugen noemen, zoo het hare belangen niet benadeeligt) zonder dat men het zelf weet.
En onze Kamer van volksvertegenwoordigers heeft, drie en twintig vergaderingen lang, bij de algemeene bespreking der schoolwet, hoezeer zij inderdaad het onderwerp onder het vervormende prisma van hare, weze het dan ook zeer eerlijke, vooringenomenheden zag, als het niet was onder de leuzen van haar baatzucht of van haar haat. De regeeringspartij heeft niet opgehouden, hare toegeving in zake leerplicht als eene echte opoffering voor te stellen. De oppositie is er bijna uitsluitend op uit geweest, om aan te toonen, dat de toegestane leerplicht niet dan een middel is om de kloosterklassen te vullen en nieuwe kiezers aan te kweeken. Al weet men links heel goed, dat vele, zij het dan misschien nog onervaren, katholieke politici het princiep leerplicht zonder alle verdere bijgedachte zijn toegedaan; en al is men het zich rechts zeer goed bewust, dat vele, zij het dan ook misschien wat heel makke, liberalen en socialisten, mits hun de zekerheid worde gegeven dat zij hunne kinderen een onderwijs kunnen verzekeren, dat even neutraal is als het onderwijs, dat de wet van 1897 verstrekt, bereid zouden zijn, zonder verderen argwaan den leerplicht uit klerikale handen te aanvaarden. En het ware dan ook zoo eenvoudig geweest
| |
| |
eene eerste wet aan de Kamer te onderwerpen, die hadde geluid: “Leerplicht wordt, van bij 1915, in België ingevoerd, mitsgaders al de andere mooie dingen van het onderhavig ontwerp, waar iedereen het over eens is. Die leerplicht zal berusten op een leerplan, dat door eene gemengde commissie van bevoegde kamerleden en pedagogen tusschen dit jaar en 1915 zal worden opgemaakt. Eene tweede wet zal uitmaken op welke wijze de vrije scholen, die zich aan dat leerplan en verder aan het erbij behoorend toezicht onderwerpen, daarvoor door staat, provincie en gemeente zullen worden vergoed.” - De eerste, de principiëele wet zou ongetwijfeld in de Kamer algemeen bijgetreden zijn geworden: en zoo kregen wij eindelijk eene echtnationale wet, en werd leerplicht bij ons ingevoerd zonder het minst verdacht geurtje eromheen.... Wat de tweede wet aangaat: de oplossing van het gestelde vraagstuk zou natuurlijk moeilijker zijn, en de oppositie zou haast onvermijdelijk in botsing komen met de rechterzijde,... maar haar dan ook de verantwoordelijkheid kunnen laten van hare tot wet geworden beschikkingen; terwijl zij nu, de oppositie, de inkonsekwentie staat te begaan, op de artikelen-leerplicht, - vierden graad, - medisch toezicht, e.a. “ja” te stemmen, maar “neen” zal zeggen bij 't aanvaarden van de geheele wet, die nochtans deze gelukkige hervormingen invoert.
En dit alleen, omdat onze politici den zin voor realiteit sedert lang verloren hebben. Daarom ook is mij hun leerplicht wel een ziertje verdacht. Leerplicht zonder goed gebruik ervan, d.i. zonder behoorlijk leerprogramma, een programma, dat zich op nooden en omstandigheden aanpast, is eene fata morgana, als ik mij aldus uitdrukken
| |
| |
mag. Wat heb ik eraan, te kunnen zwemmen, als gij mij opsluit in de Lybische woestijn, waar ik zelfs geen water vind om mijn dorstige lippen te laven? Terwijl het voor mij eene ramp zou zijn, niet te kunnen zwemmen als ik ertoe gedoemd moest zijn, mijn leven door te brengen op zinkende Titanic's. Elk het zijne dus naar eigen behoeve: het is de eenige reden van bestaan voor leerplicht, die zonder dat niets dan eene schoone theorie is; die ik trouwens, het spreekt vanzelf, gretig bijtreed, als men haar maar vruchtdragend maakt door haar een practisch leerplan tot grondslag te geven.
Dat leerplan, verschillend naar streek en levensvoorwaarden, zou, opgemaakt door specialisten, niet alleen leerplicht maken tot iets anders dan een voor sommigen ergerenden dwang; niet alleen zou het ook de minder bedeelden, als kleine landbouwers en ambachtslieden, weldra leerplicht als een weldaad leeren beschouwen: het zou ook de taalkwestie zonder geharrewar onder meer of minder baatzuchtige politici vermogen op te lossen, en verder... zou het misschien verbetering brengen onder ons leerpersoneel. Want een theoretisch leerplan, dat hetzelfde is voor al de kinderen van heel het land, of ze in stad of op het land wonen, brengt in het onderwijs sleur en dogmatisme meê. Terwijl het practische nut van het programma, dat ik mij voorstel, en zonder hetwelk leerplicht niets dan een ijdel woord is, niet alleen de aandacht der leerlingen wekt, maar dientengevolge meer inspanning vergt van de onderwijzers. En een schooltoezicht, dat hetzelfde zou zijn voor iedereen, en geen onderscheid zou kennen waar geen onderscheid meer zou bestaan in de ondersteuning door de openbare machten, zou verder mede helpen om ons
| |
| |
een leerpersoneel te bezorgen, dat den leerplicht waardig zou zijn.
Ik zou er nog aan kunnen toevoegen.... - Maar wat bemerken mijne oogen?’
Wat zijne oogen bemerkten? Ik wil het u niet verzwijgen. Zij bemerkten, dat wij stonden voor ‘Justine’. - ‘Justine’ is een zeer aanbevelenswaardig visch-restaurant, dat ik u ten zeerste kan aanraden, bij gelegenheid te bezoeken. Deze aanbeveling was in hooge mate overbodig bij mijn vriend den philosoof. Zonder mij maar in de verste verte te raadplegen, rukte hij de gelegenheid binnen. En zonder mijne inzichten maar eenigszins doorgrond te hebben, bestelde hij zoowaar voor ons beiden kabeljauw.
Dewelke men thans verorberen kan, vermits het gevrozen heeft.
N.R.C., 18 December 1913.
|
|