katholieken tot plicht hebben, de moderne vrijheden te bestrijden en desnoods af te schaffen. Ziedaar, hoe gij de vrijheid verstaat: zij is dan ook uit uwe scholen gebannen. Gelooven, niet discussieeren ziedaar uwe leer. En zulk negatief begrip der vrijheid stelt gij als conditie sine qua non om ons leerplicht toe te kennen; gij plaatst ons voor het dilemma: of het behoud van het openbare onderwijs en dan géén leerplicht, of de alleenheerschappij van het vrije onderwijs mét leerplicht. Welnu: wij verliezen dan nog het eerste! Gij hebt geen ander doel dan ons te berooven van ons geld en van onze gewetensvrijheid. Ik verzeker u, dat wij uw plan doorzien hebben, en er ons niet toe zullen leenen!’
L'orateur reçoit les félicitations de ses amis politiques.
En het is Frans van Cauwelaert, die hem opvolgt.
Hij doet nauwelijks zijn mond open, of verwekt storm. Want hij spreekt Vlaamsch, en dat kunnen sommige Kamerleden niet lijden. ‘Hoe kan ik antwoorden, als ik niet versta!’ roept Royer. ‘Wij zullen Waalsch praten!’, gilt Cavrot. Van Cauwelaert laat zich uit zijn lood niet slaan, en verdedigt het ontwerp.
‘Wij treden de wet bij en willen ze gestemd zien’, zegt hij, ‘omdat zij de vrijheid van den familievader verzekert!’
‘Dan toch niet die van den niet-katholieken familievader!’ onderbreekt hem Franck.
‘Overal, in Duitschland, wordt godsdienstonderricht gegeven’, betoogt verder de redenaar.
‘Ja’, repliceert Franck, ‘maar al de onderwijskrachten komen er uit staatskweekscholen!’