leggen bij het amendement, dat kloosterlingen van de staatstoelagen uitsloot, daar bleef hem over, zijn sedert lange jaren gekoesterd ideaal hardnekkig te verdedigen, dat luidt: de staat buiten de school. Openlijk dierf hij er eigenlijk niet voor den dag meê komen: het ware al te onvoorzichtig geweest. Maar in de rede, die hij verleden week hield, zette hij breedvoerig al de beginselen uiteen, die tot zulke slotsom onvermijdelijk moesten leiden. En wat erger is: hij heeft ontegensprekelijk al zijn invloed gebruikt, opdat zoo vrienden als vijanden in de partij, elk met zijn eigen geluid, elk naar de eigen rhetoriek, de eene brulderend, de andere betoogend, een derde insinueerend, den lof der aanneembare school, zij het dan ook met of zonder vergelijking bij de openbare zingen zou, wat natuurlijk het staatsonderwijs in een minder gunstig daglicht moest stellen.
Men kan bezwaarlijk zeggen, dat minister Poullet vandaag zoover zou gegaan zijn, al voer hij niettemin in Woeste's spoor. Niet zonder behendigheid heeft hij, wat paedagogische waarde betreft, de twee soorten scholen op een gelijken voet gesteld. Hetgeen tot natuurlijk gevolg had, dat men zich links geërgerd toonde, aan die ergernis met klem lucht gaf, minister de Broqueville telkens zijn collega voor Wetenschappen en Kunsten ter hulp kwam, en de heer Schollaert, voorzitter - eigenaardig toch, zooals Royer opmerkte, dat Schollaert, die viel op een schoolontwerp, nu het debat voorzit over de wet, die de zijne moet vervangen! - uiterst zenuwachtig werd. Het gevolg bleef niet uit. De Kamer werd rumoerig. De onderbrekingen regenden, en brachten minister Poullet in den drang, zoodat hij dingen zei, die hem aan de op-