| |
| |
| |
De schoolwet
II
Brussel, 15 October.
Gisteren, socialistische meeting, met als redenaars Kamiel Huysmans en Louis de Brouckère. Morgen liberale meeting, met als woordvoerders Masson en Royer. Zoodat er dan toch wel wat leven in komt. Vooralsnog zijn wij echter een heel eind verwijderd van de beroering die in 1911 heerschte, het bestaan kostte aan het kabinet-Schollaert, en het liberaal-socialistisch kartel in het leven riep, dat trouwens niet opleverde wat men er van verwachtte.
Is dit laatste de reden, dat de bespreking binnen en buiten de Kamer een kalmer verloop schijnt te willen hebben, dan twee jaar en half het geval was? Of wonen wij alleen de stilte van voor het onweêr bij? Of is het, dat een amendement, niettegenstaande de heer Woeste door de middenafdeeling aangenomen en door de regeering gretig bijgetreden - ik liet het u reeds maanden geleden, als door een belangrijke fractie van rechts ten zeerste gewenscht, voorzien -, is het dit amendement dat veel verweer bij voorbaat heeft gefnuikt en voor gematigde geesten de wet, zoo niet geheel aanneemlijk, dan toch beter te billijken maakt?
Dit amendement - en ik roep er in het bijzonder uwe aandacht op - zegt, dat de toelage van vijf- of zeshonderd frank, die aan de aangenomene of aanneembare scholen zou uitbetaald worden, niet geldt voor onderwijzers die in gemeenschap leven. Zoodat de geestelijken, die in dit geval verkeeren, hetgeen het geval is voor de meesten,
| |
| |
van die toelage zouden uitgesloten zijn, en dus geen verdere spraak kan wezen van volstrekte gelijkheid tusschen wereldlijke en geestelijke leerkrachten.
Is dit amendement nu voldoende om volledige bevrediging te geven aan de linkerzijde? Natuurlijk niet. En dit bleek gisteren al uit de, onvoleindigde en heden voort gezette reden van den liberaal Devèze.
Zeer kranig verschijnt Devèze ad rostras. En hij begint:
‘Wat het ontwerp van wet kenmerkt: de zucht van de kerk om zich meester te maken van het openbaar onderwijs. Van 1830 af is haar wil geweest: het officiëele onderwijs te versmachten onder het vrije. En sedertdien bewijst heel de Belgische-katholieke schoolpolitiek, bewijzen al de schoolwetten die ons werden opgedrongen, dat de katholieke partij geen ander doel had en nog steeds heeft. Eerst was deze gematigd: van 1879 en den schoolstrijd, toen de priesters de absolutie weigerden aan de ouders die hunne kinderen naar de officiëele scholen sturen, wordt zij echter meer en meer brutaal. De officiëele school zelve wordt verclericaliseerd, wordt het vrije onderwijs meer en meer gelijkgesteld met het officiëele. De idee van absolute gelijkheid, neen, van de eindelijke overmacht van het vrije onderwijs moest Schollaert's schoolbon bewerken. Schollaert viel, omdat Woeste, die toen bittere pillen te slikken kreeg en vanwege de vraatzuchtige meerderheid zijner partij bittere dagen beleefde, dacht dat toen de tijd niet gekomen was om de triomf der kerk te verzekeren: wij waren aan den vooravond der verkiezingen; men moest temporiseeren. Maar nu schijnt Woeste van oordeel te zijn, dat men vooruit mag. Onvoorzichtig- | |
| |
heden als die van Schollaert kunnen geen kwaad meer. En daarom neemt hij minister Poullet onder zijn vleugel... - Wat bedoelt eigenlijk onze Grondwet? Een openbaar onderwijs ingericht en betaald door den staat, en dat het vrij onderwijs niet in den weg mag staan. Mag dit laatste gesubsidieerd worden? Ja, daar waar het het officieel onderwijs vervangt; neen, waar het bedoelt, het officieel onderwijs te niet te doen.
Het kan verder geene toelagen verdienen, waar de staat er geen toezicht over heeft, zoo voor de onderwijskrachten als voor de leerplannen, en vooral niet waar in die vrije scholen elke opinie niet geëerbiedigd wordt. En nu beweert gij wel, dat gij toezicht uitoefent, maar wij kennen dat toezicht! Andere zoogezegde waarborg, die moet dienen om uwe eigenlijke inzichten te verbloemen: de vrije onderwijzers, om toelagen te kunnen krijgen, zullen Belg moeten zijn. Maar hoe gemakkelijk wordt een vreemd kloosterling niet ingeburgerd! De onderwijzer moet ook gediplomeerd zijn. Maar waar haalt hij zijn diploma? In de bisschoppelijke normaalscholen, die talrijker en talrijker zullen worden, terwijl de officieele natuurlijk niet zullen vermeerderen. Dat alleen verzekert de oppermacht der kerk, ook in het staatsonderricht. Gij weigert, wel is waar, uwe toelagen aan de onderwijskrachten, die in gemeenschap leven. Ik verheug er mij hartelijk om. Het belet niet, dat gij aan de leden van geestelijke genootschappen, zij het dan ook een minimum van wedde verstrekt, dat natuurlijk de kas der kloosters zal komen vullen. Trouwens alles komt neer op de vraag: is het vrije onderwijs neutraal? Maar gij hebt er uwe beste kiesdragers onder!... Waarheid is: uwe wet is ongrondwettelijk; zij
| |
| |
berooft van hunne rechten de liberale en socialistische meerderheid van het land; zij zal oneenigheid en strijd verwekken; zij verdooft het nationaal gevoel en leidt ons regelrecht naar den burgeroorlog!’
Tot dusverre, gisteren, de zeer toegejuichten Devèze. En vandaag vervolgde hij:
Uwe wet is dus ongrondwettelijk. Wij moeten daar maar overheen stappen, zegt gij, omdat gij ons leerplicht geeft Dat zal inderdaad van uwentwege wel eene groote opoffering zijn geweest: gij zijt nieuw-bekeerden, die nog niet zoo heel meêgaand zijt. Want daar hebt gij - om er maar eens op terug te keeren - de subsidies. Hoe zult gij ze uitbetalen aan de aanneembare scholen, die geene rechtspersoonlijkheid bezitten?
Hoe zult gij vaststellen dat de kloosterscholen onder hare leeraars de gelden verdeelen zooals gij in uwe wet bedoelt? Gij zegt het ons niet; gij zegt ons alleen: toe, betaal maar, het kost u maar een millioentje. Alsof wij niet wisten dat, door het feit alleen van de wettelijke subsidiëering, de toelagen aan de vrije scholen aldoor maar aangroeien zullen! De officiëele instelling alleen van den vierden graad zal voor de geestelijke genootschappen eene buitengewone en onberekenbare bron van inkomsten zijn. Gij beoogt trouwens niets anders: het is de eenige reden waarom gij ons eindelijk leerplicht toestaat.... Gij wilt, zegt gij verder, het lot der onderwijzers verbeteren. Maar de onderwijzers hebben tegen uw ontwerp protest aangetekend: een bewijs dat zij er zich dan toch zoo heel erg niet door begunstigd achten. Trouwens, gij hebt de onderwijzeressen vergeten, gij die u als de kampioenen opstelt van vrouwenemancipatie!....
| |
| |
Ander standpunt: gij wilt subsidiëering van het vrij onderwijs, omdat gij de vrijheid van den vader-van-familie verzekeren wilt. Gij maakt er eene gewetenszaak van. Maar waarborgt gij er in feite de gewetensvrijheid door van, b.v., een vrijdenker? Wie gaat, waar het op aankomt die gewetensvrijheid te vrijwaren door te oordeelen of ja dan niet inbreuk op leerplicht of schoolverzuim gewettigd zijn, zooals de wet voorziet, - wie gaat over die gewetensvrijheid oordeelen? Daar is, weliswaar, de berisping van den vrederechter. En blijkt deze onvoldoende te zijn, dan wordt de naam van den weerspannigen huisvader uitgeplakt. Alsof dit waarlijk eenig doeltreffend gevolg kon hebben! Er is slechts éen middel om gehoorzaamheid aan den leerplicht, vooral op het platteland, te verzekeren: het berooven van de kiesrechten.
Dan zouden pastoors en kapelaans er wel voor zorgen dat de kinders stipt naar school worden gezonden! Maar van die ontrooving is in huidig wetsontwerp geen spraak. Zoodat van de toepassing van uw schoolplicht waarschijnlijk heel weinig terecht komt.... En met dat al kan ik besluiten: gij hebt bedoeld, de linkerzijde tot zwijgen te brengen, door haar programma eenvoudig over te nemen. Die overneming is echter niets anders dan eene parodie. Wij eischten, wij blijven eischen: leerplicht. Wat biedt gij ons aan? Een koopje. Gij staat ons leerplicht toe, maar ten koste van welke offers! Zullen wij op zoo iets ingaan? Verwacht het maar niet! Onze financiën zijn al genoeg bezwaard, dan dat wij onze schuld nog vermeerderen zouden met uitgaven, die moeten dienen om ons te bekampen!.... - Gij zegt verder, dat gij gelijke subsidiëering van officieel en vrij onderwijs vraagt, omdat
| |
| |
in den grond een waarlijk neutraal onderwijs niet mogelijk is. Gij wilt, beweert gij, geen onderwijs zonder moreelen grondslag. Alsof de Zede niet voor allen dezelfde was; alsof niet ieder dezelfde Zede beleed! En dit is wel het beste bewijs van de mogelijkheid van neutraal onderricht. De vrijheid van den huisvader kan daar niet tegen op, ook wanneer deze eene uitzonderlijke moraal zou zijn toegedaan: zij kan noch mag den staat beletten, de school te stichten van de meerderheid. De staat heeft tot plicht, dit te doen. Doet hij het niet, dan blijft hij in zijn plicht te kort en brengt de toekomst van het land in gevaar. - Dit doet, in werkelijkheid, onderhavige schoolwet. Daarom zullen wij niet ophouden, ze hardnekkig te bevechten!’
En aldus beëindigde de heer Devèze eene redevoering, die was vol gloed en vol overtuiging, maar beter en zekerder begonnen werd dan ze kwam tot haar besluit. - En de heer Mélot repliceerde. De heer Mélot deed het met evenveel vuur. Of het einde van zijne rede het begin ervan evenaren zal, kan ik u echter eerst morgen zeggen. En daarom zal ik u eerst morgen den inhoud van dat begin mededeelen....
N.R.C., 16 October 1913. |
|