Silhouetjes
I
Een mensch
Brussel, 6 October.
Neemt het mij niet kwalijk, mijne vrienden, maar ik heb voor Diogenes, den man in de Ton en met de Lantaarn, nooit den eerbied gehad, dien ik andere philosophen meestal toedraag.
En gij zult toegeven, dat ik in mijn afkeer voor dezen cynicus niet geheel ongelijk heb. Een wijsgeer, die verwaand is, is al geen wijsgeer meer, of... is het nog niet. En wat te denken van den man, die het compliment van Alexander van Macedonië, alsdat hij wel Diogenes wou zijn, indien hij niet Alexander de Groote was, beantwoordde met: ‘En ik wilde wel Diogenes zijn, indien ik Diogenes niet was’. (Sla hier maar eens Loukianos op na: gij zult er nog andere fraaiigheden in vinden!) - Het is dezelfde zelfvoldane ironie, die hem dure olie verbranden deed om op klaarlichten dag een Mensch te gaan ontdekken. Ware hij naar Brussel gekomen en hadde hij mij vereerd met een bezoek, dan hadde ik er hem een getoond, een Mensch, en zonder dat wij daarom hadden behoeven een bollantaarn aan te steken!....
Die mensch brengt zijn leven door in een wagentje, waarin zijne vrouw hem iederen ochtend, bij regen, hagel of sneeuw zoo goed als bij zonnebrand, voert, onveranderlijk, naar een stil plaatsje van een groote, wijde, en slechts op het middaguur druk bezochte straat. Daar zit dan de man den godsganschen dag, onder zijne diepe pet.