| |
| |
| |
Is. Querido te Gent
Gent, 11 Augustus.
Maanden reeds voor de opening der Gentsche wereldtentoonstelling, lang voor wij zouden vaststellen welke plaats Frankrijk zich zou inruimen, - neen welke plaats men te Gent aan het gretig toehappende Frankrijk in die tentoonstelling te Gent inruimen zou, wees ik erop, welke dankbare en welvallig-aanvaarde taak de Nederlandsche kultuur vervullen kon.
Frankrijk - wij wisten het, al hadden wij toen geene idee van de zoo weinig-kiesche, de zoo aanmatigende wijze waarop zij zich in de hoofdstad van Vlaamsch-België zou doen gelden, - Frankrijk zou te Gent natuurlijk uitpakken en zeer terecht, met de schatten harer nijverheid niet alleen, maar tevens, en hoofdzakelijk zelfs misschien, met die van haren geest. Zij deed het inderdaad. Zij deed het op eene, Frankrijk weinig-waardige, wijze: zij deed het als een overwinnaar. En eergisteren nog moesten wij hooren hoe een, anders gewaardeerd, geleerde, graaf Paul Durrieu oordeelde over de kunst der van Eyck's en die van hun tijd: als over iets dat niet zou hebben bestaan, ware Vlaanderen in dien tijd niet eene Fransche provincie geweest en hadde Joannes van Eyck den steun niet genoten van een hertog van Bourgondië.
Zulke onbeschaamde rol kon Nederland ten onzent niet spelen: het was er te eerlijk en te bescheiden voor. Niet meer trouwens zouden wij hebben geduld; dat het zich in onze zaken hadde gemengd, dan wij het van Frankrijk kunnen aanvaarden - al had het er, wij erkennen en betui- | |
| |
gen het graag, evenveel redenen en rechten toe. Neen, wat wij, van toen er spraak was van eene wereldtentoonstelling te Gent, vroegen, was: Holland moet hier zijne intellectueele beteekenis doen gelden, eenvoudig en zonder verdere bijbedoelingen, om blijk te geven van de Groot-Nederlandsche kultuur, waar Vlaanderen, twee eeuwen lang, te rekenen van de veertiende eeuw, toongevend in was, en waar het thans weer op krachtige wijze deelachtig in wilde worden. Wij hadden gewenscht dat uw land objectief, en zonder alle verdere bijbedoeling, zijn machtig artistiek en intellectueel leven hadde bewezen, - en dat ware zoo moeilijk niet geweest. Helaas, ik werd wel wat teleurgesteld: de Nederlandsche deelneming in de afdeeling schoone kunsten was schamel; de afdeeling boekhandel werd alleen door Van Dishoeck naar behooren vertegenwoordigd; en van verder geestelijk leven zou men maar heel weinig vernemen.
Intusschen trad Frankrijk op naar de wijze die men weet. En Nederland ging inzien dat het, in een land waar het meer dan wie zich onder vrienden en verwanten mocht achten, eene al te bescheidene plaats innam. Die laattijdige erkenning kan zeker niet te wijten zijn aan uw regeeringscommissaris. Mr. Stuart heeft zich inderdaad, zoodra hij den tijd heeft gehad, de toestanden in te zien en zich te oriënteeren, op zeer ondubbelzinnige wijze van zijne kiesche taak gekweten. Hij liet geene gelegenheid voorbijgaan, om op de stameenheid van Vlamingen en Hollanders te wijzen en uit dit feit de logische gevolgen te trekken, zonder schipperen en zonder toegevingen. Zijn werk te Gent is moeilijk: hij kwijt er zich van op uitnemende en waardige wijze. Het belet niet, dat men betreuren
| |
| |
kan dat Nederland te Gent niet wat vroeger is opgetreden, gelijk het thans in de laatste weken doet: feiten als het schenken der kast met Hollandsche boeken, als de reeks voorlezingen waarvan de eersten heden plaats had, gepleegd van bij de opening der tentoonstelling, hadden allicht de Fransche overrompeling, door sommige Gentsche heeren uitgelokt, niet tegengehouden: zij hadden echter kunnen bewijzen, op stille maar krachtige wijze, dat de Vlaamsche Nederlanders zich niet alleen op hun verleden, maar ook op een heden van beteekenis kunnen beroepen, om eerbied te eischen, in 't hart van hun eigen land, voor hunne eigene kultuur.
Doch: beter laat dan nooit. En vandaag dan greep de eerste der reeks voordrachten, door de Nederlandsche regeering ingericht, en waar het geestelijk leven van Nederland - waar Vlaanderen toch ook zijn deel in heeft - betoond zou worden, in het Feestpaleis der Expositie plaats. Aan een jong, geestdriftig, intelligent, en uitnemend voorbereid publiek van twaalf- à vijftienhonderd toehoorders - eene uiterst sympathieke menigte - mocht mr. Stuart Is. Querido voorstellen als een schoon voorbeeld van Nederlandsche (in casu zelfs onschoolsche) geestesontwikkeling. Hij mocht het doen in de aanwezigheid van den gouverneur der provincie Oost-Vlaanderen, - die men anders niet zoo heel dikwijls op de tentoonstelling ziet, - en van de Kamerleden Huyshauwer en Siffer. Het bestuur van stad en van tentoonstelling had zich onthouden...... En de heer Stuart vond uitnemende bewoordingen om te betoogen dat Holland hier recht had op andere kronen, dan deze welke het zich hier door zijn nijverheid verwierf. ‘Wij werden hier reeds beloond’, zegt hij, ‘in een nijverheids- | |
| |
tak die met de werkzaamheid des geestes nauw verband houdt: de uitgever Van Dishoeck bekwam een “grand prix”, wel een bewijs dat onze geestelijke beteekenis hier erkend wordt: - bewijs tevens van wat ons het innigste bindt: de taal en de letterkunde. Wij hebben trouwens niet gewacht op de bekroning des heeren Van Dishoeck om van onze zijde de eenheid tusschen Vlaanderen en Holland op geestelijk gebied te bevestigen: het prachtige boekengeschenk van de Nederlandsche, zoo van wetenschappelijke als van letterkundige, auteurs, is daar, ten blijke van eene sympathie, die op raseenheid berust. Die eenheid moest bevestigd: de koningin van Nederland stelde eene commissie in van congressen en voordrachten, die heden de eerste vrucht van hare werkzaamheid aan het Vlaamsche volk aanbiedt in eene voorlezing van Is. Querido. Die voorlezing weze er als een symbool van de
taaleenheid die ons bindt: wij hebben ééne zelfde taal, wij Hollanders voor U, gij Vlamingen voor ons. En uit die gemeenschappelijkheid moeten wij nu maar van beide zijde het beste nut trekken.’
Na dezen zeer toegejuichten speech komt Querido aan het woord. Hij las het bekende hoofdstuk uit zijn onuitgegeven boek over Beethoven voor: ‘de Jeugd van Beethoven.’ Deze voorlezing is voor u geen nieuws: herhaald werd er u in deze krant de inhoud en de schoonheid bekend van gemaakt. Ik zou er dan ook kunnen over zwijgen, was het niet dat Vlamingen tegenover zulke voordrachten dan toch met een ander gemoed staan dan een Hollandsch publiek. Querido bekende het mij, niet alleen de talrijkheid, ook de dankbare houding van zijn publiek heeft hem getroffen. Wij bezitten immers tegenwoordig, niet alleen te Gent, maar geheel Vlaanderen door, eene Vlaamsche jeugd, die
| |
| |
niet alleen in kennis voor alle andere gaat (er wordt aan den toren der Vlaamsche wetenschap gewerkt tegenwoordig, en wij vreezen de taalverwarring niet, wij!), maar die tevens uitblinkt door liefde. Die jeugd wijst met dankbaarheid op ouderen die zestig jaren leeftijd tellen. Die zestigjarigen neigen van harte naar jongens van zestien jaar. En aldus leven drie generaties in eene gemeenschap van onverdelgbare jeugd, omdat zij eene zelfde, bij voorbaat beminde, schoonheid in de toekomst willen. Querido moet het hebben gevoeld, toen hij daar te lezen stond. Het ‘ging’, blijkbaar. De sympathie was ontstaan van bij de eerste volzinnen: Querido mocht zich laten gaan. En ik verzeker u: hij liet zich gaan. Deze groote lyrische natuur, met zijn hooggestemd geestelijk-lyrisch geluid, mocht alle ‘houding’ verzaken.... Het was (iemand die ook wel eens voorgedragen heeft kon het natuurlijk wel merken), het was de eerste maal niet dat deze ‘jeugd van Beethoven’ door haar auteur werd voorgedragen. Sommige intonaties hadden niet de spontaneïteit der eerste opwelling van gevoel. En... Querido is een zeer geoefend voordrager.
Maar wanneer het ging over de verhouding van den kleinen Ludwig van Beethoven tot zijn vader (wie schrijft eens het boek, dat de alkoholistische vader van het genie Beethoven wel verdient?); toen het pijnlijke en armoedig-schoone beeld der moeder met groote menschlievendheid werd geteekend; toen vooral uit het schitterende, thans-gelouterd-schitterende, proza van den psycholoog Querido, het betoog, het als in twiststrijd warm-volgehouden betoog over Beethoven's eerste liefde met vuur werd voorgehouden (al zou ik daarover nu wel eens met Querido willen kib- | |
| |
belen), toen trof de redenaar zelfs door literatuur versteende harten. - Dat hij mij vanmiddag ontroerd heeft, mag hij op zijn geweten nemen....
Ik sprak u van de dankbaarheid van het publiek. - Een deel dezer erkentelijke stemming moge Dr. M. De Hartog toekomen die, naar ik hoor, de ziel is van het inrichtingscomité dezer voordrachten. Eere zij hem!
N.R.C., 13 Augustus 1913. |
|