Orde der werkzaamheden
II
Brussel, 24 Juli.
Och, ik weet het wel: van zoo'n overwegend belang is de zaak niet, dan dat ik er hier heele reeksen ‘correspondenties’ aan wijden zou. Gij, die er geen persoonlijk belang bij hebt, dat de nieuwe Belgische schoolwet voor of na de vacantie in behandeling zou komen; die zelfs niet zult treuren als wij, dank zij de regeeringspartij, heelemaal geen vacantie krijgen, of niet juichen zult als wij, dank zij de tusschenkomst van Vandervelde, wel met verlof gaan: het kan u al weinig schelen hoe men in de Kamer de orde der werkzaamheden gaat vaststellen, en met welk gevolg.
En nochtans hebben, in hunne ijdelheid de vergaderingen van heden en van gisteren wél hunne beteekenis, - waarom ik er u dan ook over schrijf. Deze beteekenis, namelijk, dat wij weêr wakker blijken te worden, weêr levend, weêr strijdvaardig, weêr rumoerig, weêr heldhaftig: weêr de goeie Belgische Kamer die nu en dan wel in kan dommelen, maar voor goed in slaap vallen: nooit!; de heerlijkjonge Belgische Kamer, die waarlijk op haar best is, die eerst zoowaar belangwekkend wordt, en niet het minst voor het buitenland, als er zoo weinig mogelijk wordt gedaan, tenzij natuurlijk gehuild, gescholden en liefst van al nog gevochten.
Daarom krijgt mijn brief van gisteren over de ‘orde der werkzaamheden’ vandaag een broertje: want zoo er ooit eene prettige Kamervergadering is geweest: dan wel