| |
| |
| |
Kamermuziek
Brussel, 18 Juli.
Gij hebt het geraden: het is volkomen overbodig geweest, mijn brein af te martelen om dezen titel in een verborgen hoekje van mijne hersenschors te ontdekken. Ik moest schrijven over politiek, over wat in het parlement gebeurt en te gebeuren staat, en hoe het gebeurt of zonder twijfel zal gebeuren: a capella, met nabootsing van het gebrul dat sommige wilde dieren eigen is, of zonder begeleiding van sommige blaas- of percussie-instrumenten. En zoo kwam er de titel van zelf, als een beminnelijk en argeloos jong meisje: Kamermuziek.
Pikanter nog had ik dezen brief kunnen betitelen als: Toekomstmuziek. Want behalve een praeludium, wat zeg ik? eene repetitie, wat zeg ik? het ontstemmende stemmen der speeltuigen is het vooralsnog niet gekomen. Houdt gij van landbouw? On en a mis partout! Onder de regenvlagen redekavelen wij er weer eene heele week over. En gij kunt wel denken dat het niet over de bespreking van zulke begrooting is, dat ik u het beste van mijn vernuft ontspinnen ga. Neen, ik zou minister Helleputte aan de lotsbestemmingen van onzen nationalen veestapel, en uzelf, o lezer, aan de geneuchten dezer wintersche avondstonden hebben overgelaten, indien....
Indien men nu juist, twee dagen geleden, niet had gepraeludeerd, niet voor het eerst gerepeteerd had, of althans de instrumenten niet was komen te stemmen. Hetgeen ons voor binnen eene dichte toekomst de aangenaamste muzikale verpoozingen belooft.
| |
| |
Het ging eerst over het geval-Braun.
Sedert hij den beruchten brief schreef aan de Hoogeschool-commissie, waarover ik het te dezer plaatse had, nauwelijks een zestigtal uren geleden, heb ik burgemeester Braun niet meer mogen ontmoeten. Het spijt mij, want ik had willen zien of hij den glimlach had weten te bewaren, die zijn schoonste ornament is. Want de heer Braun wordt niet alleen in de Vlaamsche pers van elke gezindheid aangetast: men heeft hem als een beklaagde voor de Volksvertegenwoordiging gesleurd, - hetgeen hij zeker niet had verwacht. Trouwens, ik beken het u ronduit: ik-zelf had het niet verwacht. Zoodat de zaak eene nog grootere uitbreiding neemt, dan ik de eer had u mede te deelen.
Het is de katholiek Henderickx die de bel aan zou binden, d.i. die het geval aan de groote klok zou hangen. Want zulke bel is op zijn minst eene klok... De heer Henderickx heeft dus van het feit, dat de heer Braun den ‘Hoogeschooldag’ te Gent onmogelijk maakte door redevoeringen in open lucht te verbieden en den optocht der Vlamingen een weg te wijzen die ze buiten alle verkeer zou brengen, eene interpellatie in de Kamer gemaakt. Hij heeft minister Berryer ondervraagd ‘over de beslissing, door den heer burgemeester van Gent genomen naar aanleiding van de betooging, door de Vlamingen ontworpen tot bevestiging van hunnen wil om de Hoogeschool te Gent te vervlaamschen, beslissing die niet alleen inbreuk maakt op de vrijheid der burgers, maar tevens een ernstig nadeel berokkent aan de neringdoende burgerij van Gent.’
Die motie heeft in de Kamer echte opschudding verwekt. Kamiel Huysmans heeft ze aangedikt, door erop te wijzen dat het verbod te spreken drie Kamerleden gold: Franck,
| |
| |
Van Cauwelaert, en hem Huysmans, die zich aldus rechtmatig beleedigd konden achten door een collega. Leden van al de partijen der Kamer traden ze verder met nadruk bij. - Ongelukkig had de heer Henderickx er bij voorbaat in toegestemd zijne ondervraging bij de bespreking der begrooting van binnenlandsche zaken te zien voegen. Zoodat wij de behandeling van het geval eerst voor binnen eene kleine maand kunnen te gemoet zien.
Intusschen kan de heer Braun het gewoon worden in nauwe schoentjes te zitten. Wel valt het niet te betwijfelen, of de heer Henderickx wordt door den minister van binnenlandsche zaken ad calendas graecas gezonden. Deze laatste, een Waal, zal in de bedroevende tijden die wij doormaken en waarin het rasgevoel meer dan ooit geschrapt staat, ongetwijfeld antwoorden dat een burgemeester politie heeft over zijne stad; dat het vereenigingsrecht, door de Grondwet gewaarborgd, niet gekrenkt werd, daar de heer Braun den optocht geenszins heeft verboden, en ook de redevoeringen heeft toegelaten, weze het dan ook binnen gesloten lokaal. En burgemeester Braun zal zijn glimlach terugvinden, minister Berryer bedanken, en erop wijzend dat de flaminganten hem tot zijn maatregel gedwongen hebben, dien hij natuurlijk ten zeerste betreurt. - De bespreking zal echter tevens medebrengen, dat van liberale als van katholieke, van socialistische als van Christen-demokratische zijde krachtdadig protest zal opgaan, niet alleen tegen het slechts in schijn gewettigde autocratisme des heeren Braun - ik heb in mijn laatsten brief hier voldoende op gewezen -, maar tegen de overmacht op de Gentsche tentoonstelling van Frankrijk, eene overmacht die grootendeels door den heer Braun is uitgelokt, die er trouwens
| |
| |
door niet veel meer dan Fransche spotternij voor beloond werd. Frankrijk, inderdaad, werd door de autoriteiten der tentoonstelling op ondubbelzinnige wijze bewerkt, er werd op, voor Vlaanderen vernederende, wijze voor gezorgd, dat Frankrijk het leeuwenaandeel in de expositie van Gent zou nemen. De groote, maar dan toch waardige plaats die Duitschland in 1910 te Brussel had ingenomen, gaf aanstoot: het kan worden gezegd dat van Gentsche zijde ten stelligste werd aangedrongen, dat Frankrijk te Gent weerwraak zou nemen. De platste, de onderdanigste middelen werden aangewend. En Frankrijk, op zulke wijze uitgenoodigd, gaf natuurlijk gehoor. ‘Il fallait profiter de l'aubaine’, want ook de geldelijke tegemoetkoming, zoo b.v. voor concerten, voorlezingen, enz., was onuitputtelijk. En de Zuiderbuurman, die ook wel een spaarpotje over heeft om zijn invloed ten onzent, en liefst nog in Vlaanderen, te bevestigen, zette alle aangeboren kieschheid ter zijde, en handelde met wat hij ‘grossièreté flamande’ noemt....
Meen niet dat ik in deze partij wil kiezen tegen Frankrijk, voor Duitschland. Behalve enkele menschen, die er rechtstreeks of onrechtstreeks voor worden betaald (zeer slecht betaald, naar men mij verzekert) is geen enkele Vlaming voor Frankrijk of voor Duitschland: hij is eenvoudig voor Vlaanderen. En daarom vinden de Vlamingen het zoo spijtig, dat hun Hinterland, Holland, in de tentoonstelling, waarlijk zoo onvoldoende is vertegenwoordigd. De bevestiging van Nederlandschen invloed in Vlaanderen kan geen achterdocht wekken: hij zou alleen van onbaatzuchtigen, van ten onzent zeer gewenschten intellectuëelen aard zijn. Daarom is het zoo jammer dat Holland
| |
| |
zich te Gent al te zeer onbetuigd heeft gelaten, vooral van officiëele zijde. Niettegenstaande de dertig tentoonstellingen in eigen land, hadt gij wel middel kunnen vinden om te Gent beter, en vooral werkdadiger voor den dag te komen. Nederland heeft in Vlaanderen, in Vlaanderens hoofdstad vooral, belangen, die wel tegen die van Frankrijk op wegen, al zijn ze nu ook van meer edelen aard. Door die belan gen te verwaarloozen vermindert Nederland zich. Het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’ schijnt het eindelijk - nu de tentoonstelling in media vitae is - begrepen te hebben. Het hoopt de brutale Fransche indringing tegen te werken door het inrichten van Nederlandsche voordrachten, - hetgeen feitelijk het werk zou zijn geweest van het tentoonstellingsbestuur. Die voorlezingen zullen ontegenzeglijk een talrijk en geestdriftig publiek lokken. Zullen zij echter kunnen opwegen tegen wat, met officiëelen steun, door Frankrijk werd bereikt? Zullen zij nog één duimbreed kunnen winnen op het terrein, dat de Fransche invloed gewonnen heeft?... De voorzichtigheid van wijlen uwe regeering heeft te Gent heel wat troeven uit de hand gegeven!...
Ik heb, zult gij vinden, bij deze heel wat proza aan het geval-Braun gewijd. ‘Alsof er niets anders aan de orde was!’, voegt gij mij streng toe. Ik geef inderdaad toe dat wij binnenkort nog andere muziek te hooren krijgen dan deze Fransche. De muziek, b.v., der belastingsgelden. Gemunt goud bezit een dubbelen klank, die wisselt naar men het ontvangt of naar men het uitgeeft. (Deze spreuk heb ik uit Emerson). En die dubbele klank, eigenlijk in verbinding eene dissonnant, is nu in aantocht, als ik mij aldus uitdrukken durf. Spits, bid ik u, van nu af
| |
| |
aan uwe ooren: ik bereid u smakelijke Kamerzittingen voor.
En laat vooral uwe muzikale aandacht niet zakken, zoodra wij het over de belastingen eens zullen zijn geworden. Want daarna komt de schoolwet. Wat men ook gedaan hebbe: de schoolwet wordt in deze zitting nog behandeld, al moesten Kamerpersoneel en journalisten er het leven bij laten. Dat de linkerzijde alle mogelijke obstructie zal maken, lijdt geen twijfel, valt niet te verwonderen, en... kan de debatten nog wat verlengen. Dit is echter nog het ergste niet. Men had gehoopt dat de middenafdeeling tot algemeen verslaggever prof. dr. Van Cauwelaert zou hebben benoemd, hetgeen de bespreking kon bekorten, daar zij zakelijk zou zijn. De heer Van Cauwelaert, oud-hoogleeraar in de paedagogie, is immers een specialist, hetgeen de behandeling binnen wetenschappelijke perken zou houden... voor zoover dit in de Belgische kamer mogelijk is. Maar nu heet het dat de heer Karel Woeste het postje van rapporteur voor zichzelf heeft opgeëischt. En zoo worden wij weer ten prooi geleverd aan politiekerij en aan sectarisme, zonder verdere bekommernis om de opvoedkundige nooden van het land....
En zeggen dat men als reden voor de overijlde behandeling van het wetsontwerp de bezorgdheid om de lieve jeugd had opgegeven!....
N.R.C., 19 Juli 1913. |
|