| |
II
Brussel, 7 Juli.
Men meldt ons... laat ons zeggen, om niemand in opspraak te brengen, uit Sterpenich: ‘Zoo groothertogin Maria Adelheid haar eerste officieel bezoek over heeft voor België, dan is het eenvoudig omdat in België eene nieuwe schoolwet in aantocht is. Gij kent het Luxemburgsche avontuurtje van voor enkele maanden: eveneens een nieuwe schoolwet, die ineens de regeering ombuitelt en een nieuwen staat van zaken in het leven roept. Pas op: vorstin Maria Adelheid heeft, ter beschaming der Belgische regeering - ik zeg niet: van den Belgischen koning - hare eigen nieuwe schoolwet op zak!’
Maar men meldt ons tevens... laat ons zeggen: van goed ingelichte zijde, om niemand in het gedrang te stooten:
| |
| |
‘Laissez-moi rire!’ (zooals de heer Woeste zich met voorliefde uitdrukt); ‘Gij gaat u toch niet voorstellen dat eene groot-hertogin van nog geen twintig jaar zich in zulke mate bekommert om neutralen leerplicht; wat zeg ik? (Ja, wat?) dat zij in deze de opvattingen van haar minuscuul landje, dat niet de helft zoo bevolkt is als Brussel-en-voorsteden, zou op gaan dringen aan eene grootmogendheid als België, zelfs als zij er toe uitgenoodigd zou zijn door de sluwste diplomatie?’ En men meldt ons, als besluit, en na lang denken, ten tweeden male: ‘Laissez-moi rire!’
De waarheid, die ik uit rechtstreeksche bron - in casu een put, zooals u wèl-bekend is - mocht vernemen, luidt met den eenvoud van een pas-geboren lam: Laat mij gerust met uwe sempiterneele politiek! Zij heeft niets te stellen met dit bezoek, dat meer een familiebezoek is dan zelfs het gewone reisje, dat pas-ontloken vorsten en vorstinnen aan naburige landen plegen te brengen. Want had de overkomst van de groot-hertogin van Luxemburg dit karakter, dan is het te vermoeden dat zij eerst Duitschland zou aangedaan hebben. En de koning moge nu ook op het feestmaal van Vrijdagavond gewaagd hebben van de vriendschappelijke betrekkingen die België en Luxemburg onderhoudt en van de Luxemburgsche welvaart die ver buiten de grenzen van het groot-hertogdom straalt; Maria Adelheid moge hebben geantwoord, dat in elk rechtschapen Luxemburgsch hart de zoete herinnering voortleeft van de dichte eendracht, die beide landen eens vereenigde: valt daar onwederroepelijk uit af te leiden dat wij, alle tractaten ten trots, nu maar eens een defensief verbond gaan sluiten waar Duitschland en Frankrijk, waar heel Europa een punt
| |
| |
zullen kunnen aan zuigen? Neen, nietwaar, gij zult zoo hardvochtig niet zijn, het eruit te deduceeren!....
Dus: een familiebezoek (al heeft al het bovenstaande in vele Belgische bollen gespeeld en werd er 's avonds achter pot en pint diepzinnig over geredekaveld); een familiebezoek zonder zelfs veel omhaal. Zoo was er geen enkel soldaat te zien op den doortocht van koninklijk paleis naar Groote Markt, toen Zaterdagochtend de jonge vorstin het klassieke bezoek aan ons stadhuis zou brengen. En zelfs een bijzonder gering aantal politie-agenten. Maar daarentegen - nimmer werd sedert Hendrik van Veldeken het woord ‘daarentegen’ met meer gevatheid, recht en welgevallen neergeschreven - maar daarentegen, herhaal ik, langs gansch den weg de witgekleede maagdekens der scholen, als eene bloeiende haag van witte eglantier, eene haag die aan witte handschoentjes met witte zakdoekjes zou wuiven en al den tijd juichen zou...
De groot-hertogin, in blauw-voile kleed en grooten witten hoed met gele rozen, zag er stralend uit: de ceremoniemeester, die op zulke gelukkige wijze onze garde-civique vervangen heeft, mag op de dankbaarheid van de schoone vorstin rekenen, al bleef die dankbaarheid misschien onuitgesproken. Ik, van mijne zijde, breng hem hier, in eigen naam, eene openbare hulde. Want ook ik, gezeten in mijne gele taxi, genoot van den liefelijken aanblik, al was hij mij niet speciaal toegedacht.
Hecht gij er aan, te weten wat op het stadhuis gebeurd is? Ja? Dan zal ik het u maar vertellen.
Toen wij den ingang van het stadhuis binnenreden - ik bedoel de groot-hertogin, koning Albert en koningin Elisabeth, die er veel beter uit ziet sedert hare Zwitsersche
| |
| |
reis, en een aantal andere personaliteiten - werd mijn oor getroffen door klanken, die mij bij het bezoek van koningin Wilhelmina smartelijk hadden getroffen. Ik had ze toen van dichtbij gehoord, vlak onder mij, alsof ik ze zelf, met ziek-gekrijschte stem, over het groote marktplein hadde geschreeuwd: de weinig-ingewikkelde maar des te luidruchtige melopee der lange bazuinen, waar zich aan paarde de galmende zang van koperen buizen, die in de moderne orkestbezetting de eer hooghouden, een beiaard voor te stellen. Bazuinen en beiaard zongen dus, terwijl het hooge bezoek door burgemeester Max ontvangen wordt. Burgemeester Max is verkouden. Althans, van zijn, anders niet onaardig, tenorgeluid, maakt hij niet dan schaarsch gebruik. Er hebben vele presentaties plaats, maar alleen gefluisterd, alsof de wereld het niet vernemen mocht. Handen worden gekust en gedrukt als voor eene samenzwering. Ik krijg een por in mijn rug vanwege een confrère, die er per fas aan hecht, hier weêr maar politiek in te zien. Wij doorwandelen officiëel het stadhuis, en zoowaar: het is alles behalve de eerste maal van ons leven dat wij het doen. Wij beschouwen eveneens, van een balkon, af, de Groote Markt, waar het volk weêr maar eens in den toestand verkeert van sardines-in-blikjes; en weêr moeten wij maar doen alsof wij voor 't eerst in ons leven den aanblik genieten mogen. Wanneer zullen wij eens iets anders ontdekken dan het stadhuis om aan Gekroonde Hoofden te toonen? Men make er eene universitaire prijsvraag van!....
En dan gaan wij naar huis, d.i. het Paleis, een brokje eten. En om drie uur reeds - zoudt gij het gelooven? Er bestaan geen afstanden meer! - worden wij ontvangen
| |
| |
in het Koloniaal Museum te Tervueren.
Het ware zwarte ondankbaarheid van uwentwege, te gaan beweren dat gij van dit museum nooit hebt gehoord, - eene ondankbaarheid te zwarter, dat het hier gaat om den Belgischen neger (neem mij niet kwalijk). Het werd u niet alleen door mij: het werd u, drie jaar geleden, bij de inwijding, door specialisten beschreven. En gij gaat ons toch niet zeggen, dat gij ons proza van voor drie jaar zoudt zijn vergeten?... Groot-hertogin Maria Adelheid leest het, tot haar spijt, niet geregeld. Daarom was het museum van Tervueren voor haar iets nieuws. ‘Wat is men in Luxemburg achterlijk!’, merkte een confrère op. Ik maakte er hem beleefd attent op, dat de vorstin nog zéér jong is....
En dan keerden wij naar het Paleis terug, en ditmaal hebben wij gegeten ‘à la fortune du pot’, zonder officiëelen omhaal, en, naar een tafelknecht mij mededeelde (daar ik niet tot de familie behoor), echt gemoedelijk.
En gisteren....
Hier moet ik voorbehoud maken: terwijl de groot-hertogin uit Brussel naar Laeken ging, vertrok ik zelf uit Laeken naar Gent, zooals ik sedert geruimen tijd iederen Zondag doe. Want gij zijt niet zonder te weten dat te Gent eene wereldtentoonstelling is, die ik iederen Zondag te uwen behoeve bezoek, - althans voorloopig. Maria Adelheid, zij, verkoos de prachtige koninklijke warande en hare broeikassen, weer maar eens ‘en famille’, te bezoeken. Zij nam het middagmaal eveneens ‘en famille’. Waarna het uur des afscheids geslagen was.
Bij het uur des afscheids regende het, zooals het een goed gedeelte des ochtends geregend had. Wonderbaar ge- | |
| |
noeg: Vrijdag en Zaterdag had het weer zich nogal goed gehouden, binnen Belgische betrekkelijkheid natuurlijk. Maar de groot-hertogin mocht België niet verlaten, dan na genoten te hebben van de traditioneele en nationale regenbui... Men vertelt mij dat zij er zich over verwonderd heeft, dat een parapluie niet sedert lang den klimmenden Leeuw in het Belgische wapenschild heeft vervangen. Die Leeuw ontmoet men overal; de Parapluie ware eene schitterende, en nochtans democratische nieuwigheid, die goed zou passen bij onzen volksaard. Zij zou tevens herinneren aan Louis Philippe, den ‘Roi-bourgeois’, die, zooals gij weet, de schoonvader is der Belgische onafhankelijkheid. Waarom dan niet voorgoed den Leeuw afschaffen, die trouwens sedert 1830 aanstoot geeft aan de Walen, daar hij Vlaamsch is, en zij er niets aan hebben? Daar is weer eene dier flamingantische overdrijvingen, die...
Maar ik zit hier zoo maar te praten, en de groot-hertogin is allang weg. Ik weet niet wat zij bij het afscheid zal hebben gedacht. Of zij, bijvoorbeeld, geen spijt zal hebben gehad, geen bezoek te hebben kunnen brengen aan onze Kamer van Volksvertegenwoordigers, die voor het Luxemburgsche Parlement, verleden week nog, toen een paar Kamerleden er mekaar in de haren vlogen, een ijverig nagevolgd voorbeeld schijnt te zijn... Maar dit ware weer eens politiek geworden, en - een politiek bezoek mocht dit niet worden.
En wat Brussel bij haar afscheid heeft gedacht? Dat ons daar een heel schoon bezoek was komen te verlaten. Groot-hertogin Maria Adelheid heeft het hart van België getroffen. Het is wel het beste wat zij, voor zij hierheen kwam, wenschen kon....
N.R.C., 8 Juli 1913. |
|