groot-hertogin beschouwd en behandeld worden!’ En dit is, met het oog op de fraaiheid der stations, inderdaad een standpunt, dat eene uitkomst kon geven...
Ineens komt naast het roode tapijt heel veel wit schitteren: het zijn een vijftigtal meisjes der scholen van Elsene die de groot-hertogin komen verwelkomen. Als kort daarop, de koning met drie zijner adjudanten eveneens aankomt, beziet hij ze een oogenblik, en glimlacht ze toe met veel goedheid in zijn blik. En, ik kan er niet aan doen, maar ik doe als mijn vorst...
Drie uur acht en vijftig. Een aemechtige locomotief met twee nogal belachelijke vlaggetjes (ik denk aan een dikke tante van mij op zomerwandel) rijdt kuchend en blazend binnen. De koning, met vlugge passen en zoekende oogen, treedt zijn nichtje tegemoet. De deur van het coupé gaat open: eene witte verschijning, de wel wat schuchterglimlachende vorstin, met hare groote, ernstige oogen, staat met de eene hand aan den deurpost geleund, terwijl ze de andere den koning toereikt. Deze kust ze; biedt daarna den rechterarm, en leidt de jonge vrouw, zelf haast nog een kind, voor de schoolmeisjes, die de Luxemburgsche hymne met zoete stem aanheffen. De groot-hertogin is blijkbaar diep ontroerd. En als een meisje, dat prachtige orchideeën aanbiedt, met veel kranigheid een compliment opzegt, dan weet de bedremmelde vorstin waarlijk niet goed wat aan te vangen. Verlegen kijkt ze om naar den koning, die in gesprek is met haar gevolg. De koning verhaast zich, haar uit den slag te trekken, leidt haar naar de galarijtuigen, die buiten wachten. En, soldaten voor, soldaten achter, rijden de roode pikeurs naar het paleis, waar de groot-hertogin hare tante, koningin Elisabeth, omhelzen