| |
| |
| |
De tentoonstelling te Gent
Afdeeling schoone kunsten
IV
Brussel, 14 Juni.
Onder de impressionisten noemde ik er één, die waarlijk boven de school van Claus uitrijst: het is Edmond Verstraeten. Het is niet de eerste maal dat zijn naam in dit blad gedrukt staat: een jaar of twee geleden vond deze schilder gelegenheid tot ruime tentoonstelling van zijn werk in den Antwerpschen kring ‘Kunst van heden’, en toen werd hij hier naar waarde en beteekenis gekenschetst. - Onlangs toonde hij in den Brusselschen ‘Cercle Artistique’ een groot aantal werken. De beste daaronder zijn thans te Gent. De schrandere en gevoelige jonge meester geniet er de waardeering die hem toekomt.
Een waardeering dan, die zich wendt, eerst en vooral, tot het impressionistisch-naturistische van zijn kunst: Verstraeten bewoont een hoek van Vlaanderen, waar de grond week en vochtig is, en de lucht blond of perelgrijs van dampen. Het is geen land, groot van lijnen of zelfs diep van horizonten. De schoonheid ervan is louter atmospherisch: lyrisch dus meer dan plastisch. Gij vindt er geenszins de bestanddeelen van een statische decoratief. Gij vindt er zelfs niet dan bij zeldzaamheid de rustigheid die tot beschouwen, dus tot stijl leidt. Dit land is drassig, en roept daardoor bespiegelende naturen steeds tot de werkelijkheid terug. Maar het heeft zijn grootschbewogen hemel, en het rag der gestadige smooren die er aan geven harmonische gevoeligheid.
| |
| |
Verstraeten nu heeft, in eerste plaats, gewild, dat zijne kunst zou geven de vriendelijke, gezellige onschoonheid van zijn woonstreek, maar dan met die weidsche luchten en de ijle doorschijnendheid die, blauw of gulden, er de sluier is om wat anders leelijk zou worden. Deze schilder, die ook, en in letterlijken zin, een dichter is - ‘De Vlaamsche Gids’ publiceerde van hem menig prozastukje van innig natuur-gevoel, zoo niet van bemeesterde expressie -, blijft, met penseel of met pen, een kundige naïeve, althans waar het gaat om zuivere natuur-weergave. Als dusdanig sluit hij zich bij Emile Claus aan: componeeren, schikken met het oog op een eindindruk, doet hij niet dan met de middelen die de onveranderde natuur hem aanbiedt. Hij zal geen enkele bijzonderheid verplaatsen, niets transponeeren tot gemakkelijker bekomen van wat hijzelf van de natuur aan gevoel ontvangen heeft. Zooals hijzelf den indruk ontving, wil hij dat deze overga op den toeschouwer. En daarom stelt hij zich tevreden met trouwe natuurweergave, zelfs zonder de bedachte, hoe dan ook schroomvallige landschap-stoffeeringen van een Heymans. Evenals bij een Claus zijn deze meestal toevallig, men vindt ze op het doek, omdat zij aldus in de werkelijkheid gezien werden, zonder meer. En omdat Verstraeten hierin zoo'n trouwe, ik ging zeggen gedweeë, schilderzonder-meer-naar-de-natuur-onder-zijn-bereik is, maar tevens een bijzonder-fijn, een physiologisch-fijn doorvoerder van atmosfeer, dient hij gerangschikt onder onze beste impressionisten van dezen tijd.
Niet echter hierom alleen wensch ik hem in uwe aandacht aan te bevelen. Verstraeten immers rijst boven het impressionisme uit door zijne decoratieve visie. Enkelen
| |
| |
voorspelden zelfs, zes-zeven jaar geleden, toen Verstraeten's naam naar voren drong en de naturistische schilders, die toendertijd heel de Belgische school overmeesterden, alles wat maar eenigszins naar decoratief zweemde meenden te moeten verketteren, dat hij daarin zijn ondergang zou vinden. Hij bewees integendeel dat zijne personaliteit juist lag in dien samengang van impressionisme en stijl. Ik zei u reeds dat zijn land arm is aan den adel der lijnen, aan de majestatische schoonheid van den vorm. De nauwgezette, haast-angstvallige realist, die Verstraeten blijft, vond er voor de statige emotie die hem bewoont, remedie tegen in drie bestanddeelen, die blijken uit het beste van zijn werk: gaat hij aan de natuur niets wijzigen, hij weet zijne gezichten in hun stand en op hun moment zoo te kiezen - een schoone boom, de sierlijke aanleg van een landgoed, de zuivere omlijsting van een hemel - dat zij evenwichtig, voornaam en gevoelig aandoen. Een tweede der, onbewust-aangewende middelen, is de minste van den blik, die zich niet vermeit aan gezellige ‘hoekjes’, maar niet aarzelt, vier-vijf gemakkelijk te schaden landschappen, onder éene grootsche lucht, naast elkander te plaatsen, - hetgeen van deze schilderijen meestal impressioneerend-groote lappen maakt: gebrek dus aan compositie, dat juist bereikt wat men zich alleen bij compositie denkt. - Wat dit alles echter beheerscht, en Verstraeten boven de eigenlijke Claus-navolgers stelt, is de groote innerlijke bewogenheid. Hij is niet bloot een goed ambachtsman, die 't stipte procédé kent om alles tot een goed einde te voeren en te bereiken wat hij zich, koelbloedig, voorstelt. Verstraeten, die in breede mate vaardigheid en doorzicht bezit, wil noch knap noch vernuf- | |
| |
tig zijn. Hij zou het trouwens niet kunnen: daar is hij te gevoelig voor. Wat hem beheerscht is de gestadige ontroering. Hij zou, in zijne schilderijen, niets anders kunnen dan die ontroering
weergeven, zij het dan ook, desnoods, onhandig. Ik vrees wel dat hij niet steeds weet, hoe hij zijne schilderijen maakt: de werkwijze, die alles behalve systematisch is, bewijst het. Maar hij maakt ze nimmer dan uit de volle overgave, dan met de steeds nieuwopwellende bron van zijn gemoed. En dat is nu eenmaal decoratief...
Ik sta, voor ik over de impressionisten in deze tentoonstelling zwijg, even stil voor Gustaaf de Smet, die gepoogd heeft, dan toch iets anders te doen dan habiel te reageeren op rechtstreekschen indruk, maar van denwelke niet kan worden gezegd dat hij er volkomen in geslaagd is. En ik rijs er met een geduchten sprong boven uit, om den grootsten schilder van heel de Belgische sectie, om James Ensor te loven.
Het is een jaar of zoo geleden, dat Ensor zijn eigen lof schreef. In ‘Pourquoi Pas?’, een Brusselsch satyrisch weekschrift. En Ensor, grootsprakerig en paradoxaal zooals hij, thans een grijsaard haast, bij decreet van hoogere machten blijft, maar innig en zeker, zooals het de innerlijke krachten het hem bij voortdurendheid toelaten, wees erop, en riep erbij het gezag in van dien anderen baanbreker, van den armen Camille Lemonnier, die dezen zonnedag voor ons met een rouwfloers heeft bedekt, dat hij al de voorloopers van al de vormen van impressionisme hier in ons land vooruit was geweest, meer dan tien jaar, en dat hij ook wel een aantal andere -ismen had ingeluid, in afwachting dat hij er nog enkele zou voorbereiden.
| |
| |
Het ergste is, dat hij gelijk had; dat deze bluffer thans eerder beneden de waarheid bleef, vermits hij bij al die oudere, tegenwoordige en toekomstige -ismen zoowaar voorbaat had gevoeld en verwerkt. Want de Belgische Engelschman Ensor is een daimoon. Hij is één der geesten, waarin de essentieele schilderkunst heeft verkozen, vleesch te worden. Hij is één der zeldzaam-schoonste, der gevoeligste coloristen van dezen tijd. Weinig schilderijen onder de fijnste, houden het, zelfs bij zijn vroegste werken, die van in den aanvang der jaren '80, die zooveel in ons land voorbereidden, uit; en ik ken slechts een enkele Fransch tonalist - Vuillard - die hem te evenaren vermag. Men kan zeggen, dat de kleur bij Ensor zuivere inspiratie is. Niemand is in onze dagen in staat, tot harmonie, tot de zeer zuivere, uiterst-subtiele, buitengewoon-gevoelige harmonie te voeren de zeer disparate kleurenschaal, die, als een aanslag op de natuurchromatiek, zijn palet uitmaakt. Hij is een kleur-bezetene, die een begenadigde-der-kleur is. En bij mijn weten bestaan er al heel weinig schilderijen die het halen bij de ‘Kinderkamer’. Maar Ensor wint het op de meeste schilders van ons land, ook door ontzagwekkende geestesgaven. De grootste onzer meesters lijden heel dikwijls aan algemeene kultuur. En dezen, die geestelijk dan wel ontwikkeld zijn, lijden heel dikwijls onder gebrek aan geestelijke personaliteit. Zij hebben natuurlijk hunne persoonlijke geestesgeaardheid: anders waren zij geen artiesten. Die geaardheid is zelfs in vele gevallen bijzonder luimig of bijtend, diepzinnig of scherp. Maar er ontbreekt bij alles haast de ontwikkeling, die niet alleen van ontwikkeling, maar meer nog van bewustzijn afhangt. Ensor nu is - | |
| |
zeldzaamheid bij een plasticus - een overbewuste, en vindt niets plezierigers dan dat. Zijne fantazie, die per essentie sardonisch is, vindt er een voedsel in, dat aanleiding geeft tot geweldige uitspattingen. Bij
sommige schilderijen, voor de etsen en teekeningen vooral, blijft men staan met ontzetting. Men vraagt zich af: ‘Hoe heeft hij het gedurfd?’ Men denkt even aan de cerebrale gespannenheid van een Redon. Maar bij den Engelschen Vlaming is het heftiger; het is de uitdaging, de helsche uitdaging van eene averechtsche mystiek. Het is de bezetenheid van een Jeroen Bosch van Aken. Maar het is beheerste bezetenheid.
Beheerschte bezetenheid van oog, dat ziet, als van brein, dat opneemt en beoordeelt. Beheerschte, moeilijkbeheerschte bezetenheid soms van eene overstelpte ziel. Want ook dat, zèlfs dat geeft James Ensor ons te genieten.... Ik weet wel, waarom ik hem boven al de anderen stel....
N.R.C., 16 Juni 1919. |
|