| |
| |
| |
De tentoonstelling te Gent
II
Gent, 27 April.
Te laat dan dat ik er u nog gisteravond voor het Ochtendblad zou hebben over geseind, namen de inhuldigingsfeesten der Gentsche tentoonstelling een einde bij het wandelconcert, dat in het Bloemenpaleis gehouden werd. Dat paleis zou men bereiken langs den prachtig-verlichten tuin: althans volgens het programma. Toen ik acht dagen geleden de tentoonstelling bezocht, waren de boomen reeds behangen met allerlei electrische verlichtingstoestellen: groote oranjeappels in celluloid, waarbinnen een lampje gloeien zou. Of nu de electriciteit hare medewerking geweigerd heeft weet ik niet: wij hebben gisteravond de bloemententoonstelling moeten bereiken en verlaten over een modderigen en bekeiden bodem, die, bij eene overdrevene duisternis, deed vreezen voor allerlei schietgeweren en wolvenijzers. Met schoenen, waar ik in een deftig salon den toestand niet van zou durven beschrijven, hebben wij, na ruim een half uur zoekens, het wandelconcert bereikt. Ook de zaal, de azalea's-zaal, die gij nu al zult beginnen te kennen, maar die gij nooit naar waarde zult schatten, zoolang gij ze niet zult hebben gezien - haast u toch: ze blijft slechts acht dagen open! - en waar het wandelconcert heeft plaats gehad, was matig voorzien van licht. De teedere en tevens felle bloemenschittering, die ik onder electrischen praal hoopte te bewonderen, werd niet meer dan zeer nuchter verkleuren onder kunstlicht. Gelukkig liep, tusschen de perken in, het keur der Gentsche jofferen, en meer dan ooit heb ik gisteravond de over- | |
| |
tuiging opgedaan, dat men de Gentsche tentoonstelling moet bezoeken omdat men nergens in Vlaanderen meer karaktervolle schoonheid vindt onder de jonge dochters dan te Gent. Die dochters van Gent droegen gisteren toilettes, die, gewaagder dan men ze te Brussel aandurft, ter eere der meisjes de aandacht trokken. En... maar laat mij toe, na de oogindrukken u deze mede te deelen des gehoors. - Deze bloemenzaal wordt naderhand eene reusachtige feestzaal, - eene
feestzaal van twee hectaren groot. Vergis ik mij niet, dan worden hier in den loop der tentoonstelling concerten gegeven. Nu was het concert van gisteren maar een... wandelconcert. Muzikanten, die vreeselijk leelijk moeten zijn, vermits ze zich zoo goed verborgen hielden, voerden wel zéér-bekende, maar steeds-gewaardeerde stukken uit,... die u echter niet bereikten dan waar het den luchtstroom beliefde uwe ooren toe te vloeien. Gistermiddag bij de onderscheidene inhuldigingsredevoeringen viel het op: de akoestiek dezer groote zaal is heel slecht. Wil men hier waarlijk merkwaardige muziekuitvoeringen houden, dan zal men weer moeten gaan sukkelen met vela, schutten en wat dies meer.
Het publiek van gisteravond heeft er zich niet aan geërgerd. Het heeft deelgenomen aan een uiterst-Gentsch wandelconcert. De moeders en vaders hebben zich op eene rij stoeltjes gezet, het eene naast het andere. De jofferen en jonkers hebben ervoor gedefileerd; in verloren hoekjes hebben zij elkander nageloopen. Ik heb meenen te merken dat men hier en daar met discretie een flirt aanging of voortzette. Ik heb gezien dat met geniepigheid achter een reuzenazalea een briefje van hand tot hand werd overgeleverd, gelijk de apostelijke tradities. En
| |
| |
ziet u, aldus pleegde de Gentsche jeugd een voorvaderlijke en trouwens onschuldige wandelconcertoverlevering (die door al te overvloedig licht niet werd geschaad), waar ik-zelf destijds aan mede heb gedaan, en die ik hoop in der eeuwen te zullen blijven duren, ook buiten wereldtentoonstellingen om.
Intusschen viel aller aandacht hoofdzakelijk, in deze muziekvolle bloemenzaal, waar de toover der geuren blijkbaren invloed uitoefende, op een plekje, dat, bij al het schitterende dat hier terecht werd geprezen, uitblonk als het allerheerlijkste. De koningin had er 's middags reeds eene groote bewondering voor uitgedrukt. Thans stonden er jonge en teedere harten, en zelfs verdorde en sceptische zinnen, in extase voor. Het was de wondere bloemenen plantengroepeering uit Aalsmeer. Van bloemen weet ik niet veel meer af dan hunne schoonheid. Het is mij trouwens ruim voldoende... Uw bijzondere correspondent heeft bij dien groep eenige restricties gemaakt. Na ze vanochtend gelezen te hebben, ben ik wel gedwongen ze bij te treden. Maar hij zal me toch niet kwalijk nemen dat ik mij hier... als een Renaud heb gevoeld in de tuinen van eene Armide,... die er mij helaas niet tegemoet is getreden. (De Gentsche jeugd scheen in dat teruggetrokken hoekje intusschen gelukkiger!)...
Dit brengt mij op Holland, en op het Hollandsche paviljoen, dat mij, na de Floralieën, den goeden naam van uw vaderland te Gent schijnt gestand te willen doen.
Gij hebt ongetwijfeld al gehoord van de stoutmoedigheid van journalistenschoenen. De mijne had ik meê in mijn valies, en heb ik vanochtend aangetrokken. Nog voor de haan des Gallischen gebouws van naast het Nederlandsche
| |
| |
paviljoen driemaal had gekraaid (en die haan was vanmorgen heel lui, omdat het gisteren zoo laat was geworden), had ik het voorrecht, mij bij den algemeenen commissaris uwer regeering aan te melden en in zijn gezelschap den heer A. Jhacot te ontmoeten, den welgekenden architect, wien de binnenverdeeling van dit Hollandsche tehuis is toevertrouwd. Het weze onmiddellijk gezegd: de heer Jhacot is niet verantwoordelijk voor het uiterlijke van dit gebouw, dat, naar ik u reeds schreef, niet zoo pittig, niet zoo levendig, niet zoo.... echt is als het paviljoen te Brussel. Die gevel werd dan ook niet door een Nederlander maar door Oscar van de Voorde, Gentenaar, algemeen architect der tentoonstelling, ontworpen. Ik stel mij voor dat zijn Hollandsche gevel er moet uitzien als de Gentsche uitspraak van het Hollandsch. Mijne persoonlijke Hollandsche vrienden die de tentoonstelling bezoeken, zullen daarover kunnen oordeelen.
De heer Jhacot bezorgde dus het interieur, en achtte gelukkig wenselijk, dit in modernen zin te doen. Men treedt (als men een moeilijk bewaarder heeft weten te vermurwen) binnen langs een vooralsnog ledig vestibulum, waar allerlei houtsoorten zullen glinsteren onder eene demonstratie van Philips' gloeilicht. Zoo komt men in de eerezaal. Die eerezaal zal er uitzien als eene Roomschkatholieke kapel, wat u bevreemden zal misschien, maar niettemin echt kunstgenot zal verschaffen. Op den achterwand zult gij er een groot veelvleugelig gebeeldhouwd eikenhouten altaar vinden, dat Van der Geldt vervaardigd heeft voor de St. Janskerk te 's Hertogenbosch. Het loopt van voren uit in een bronzen antipendium van Jan Brom, die tevens het midden der zaal innemen zal door het beste
| |
| |
uit zijne productie. Hij zal niet de eenige zijn, die in dit ontvangstsalon kerkelijke kunst zal vertoonen: De Vries zorgt voor geborduurde wandbekleeding. Terwijl hier verder - om aan deze eerezaal een kunstkarakter te behouden - een gelukkig idee van onzen confrère jhr. Jan Feith wordt verwezenlijkt. De beste der Hollandsche schrijvers hebben n.l. voor deze tentoonstelling een exemplaar van hunne werken afgestaan. De firma Van Gelder, die het papier levert voor vele van die werken, heeft er eene prachtige uitstalkast voor laten ontwerpen door Lacroix en beeldhouwen door niemand minder dan Zijl. Die kast (en dit is het beste) wordt op vriendelijk aanbod na de tentoonstelling eigendom der stad Gent. En het zal een der duurzaamste uitslagen zijn der expositie, dat aldus bewezen wordt, dat aldus bij een nieuwen schakel versterkt wordt de eenheid, die Noord- en Zuid-Nederland verbindt, eene eenheid, die Holland zich meer dan ooit, en te haren bate, tot plicht moet rekenen in Gent te bevestigen en te handhaven.
Weêrszijds van V.d. Geldt's altaar zal men twee absieden zien. De eene herbergt het algemeene inlichtingsbureau; de andere den Nederlandschen uitgeversbond. Verder zal o.m. de Kralingsche tapijtfabriek voor muurversiering zorgen, en alle verdere nijverheidskunst in Holland-drijfwerk, goud- en zilversmederij, pottenbakkerij, enz. - hier vertegenwoordigd zijn.
Links van die middenzaal is de Koloniale afdeeling. Zij is, als te Brussel, maar met meer echtheid, rood en brons met Indische motieven versierd. Verdeeld in acht kabinetten, bergt zij inlandsche kunstnijverheid, mijnwezen, suikerteelt, koffieplanting, rubberwinnen, produk- | |
| |
ten uit de Molukken en wat dies meer. Ethnographische en commerciëele musea hebben hier ruim aan medegewerkt. Geographische kaarten en statische opgaven volledigen, behalve uitnemende beelden, deze afdeeling die bezorgd werd door den heer S.L. Boissevain.
Rechts van de groote zaal heeft het Algemeen Nederlandsch Verbond alles samengebracht, wat zij aan gegevens over verbreiding, werkkracht en beteekenis van den gemeenschappelijken stam heeft verzameld. Ook het ministerie van justitie neemt hier een deel der ruimte in, naast Nederlands' boekhandel en visscherij.
Van weêrszijde der voorzaal, waar Philips in dubbelen zin schitteren zal, zijn eveneens zaaltjes. Rechts zijn voedingsmiddelen, schoolmeubilair, allerlei kleine industrieën geborgen: de firma Jacobi van Nijmegen zal ze ventileeren. Links slaat de Zuivelbond zijne tenten op en neemt de firma Scholten van Groningen daar het leeuwenaandeel van in (als ik mij aldus mag uitdrukken).
Wat in dit alles, behalve de zeer gelukkige verdeeling der localiteiten, het deel van den heer Jhacot is: eene zeer sobere blank-oranje-grijsblauwe, trouwens zeer gelukkige versiering; het bekleeden der wanden met ongebleekt, grauw lijnwaad (heel stemmig); en deze gelukkige idee: elke afzonderlijke groep te bergen in een afzonderlijk hokje. Aldus hoeft voor rammelen van vormen en kleuren, voor disparaat verschijnen der tentoongestelde voorwerpen, niet gevreesd.
Althans: zoo zal het zijn, als gij nog maar wat geduld hebt. Er wordt hier blijkbaar hard gewerkt. De heeren Stuart, commissaris-generaal, Jhacot, architect, en hunne
| |
| |
acolyten waren zelfs dezen Zondagochtend druk in de weer. Wat ik u alles vertelde wordt echter slechts binnen een paar weken werkelijkheid, - waar ik dan bij gelegenheid eene meer-volledige beschrijving van geef. Maar gij zult zien: het wordt een geheel, waar gij Hollanders niet over zult behoeven te blozen.
N.R.C., 28 April 1913. |
|