in de socialistische partij zeer groot is, maar ook kan overslaan in onwil.
En dat brengt als natuurlijke gevolgtrekking meê - ik heb er reeds op gewezen, en de feiten bevestigen mijne redeneering - dat morgen de algemeene staking kan worden ontketend om een reden, neen, een voorwendsel, waar het volk, waar de arbeiders niet het minste verstand van hebben; en dat die staking zich kan keeren tegen de opstokers ervan, die er machteloos tegenover zouden staan.
De socialisten maken eene parlementaire partij uit. Zij achten zich zelfs heel bekwaam tot regeeren. En ik zal het niet tegenspreken. Maar ik vraag mij af, of het demagogische middel der politieke algemeene staking wel waardig is van eene parlementaire partij, en of zij, eenmaal aan de regeering, er niet onder kon lijden.
Politici als Vandervelde en Kamiel Huysmans hebben het ingezien: zij hebben de algemeene staking tegengehouden zoolang zij konden. Destrée en Anseele, die ze met hand en tand voorstonden, wilden echter aan de rechterzijde toonen, over welke geweldige macht zij beschikten. Zij zijn erin geslaagd. Zullen zij erin slagen deze nieuwe, de andere staking te dempen, die er eene is, bloot uit dilettantisme, aangegaan op een gemakkelijk voorwendsel, alles behalve noodig en door niets te billijken? Zullen zij het gevaar weten te keeren, waar zij, zeer tegen hun zin natuurlijk, thans tegenover komen te staan? Men mag het betwijfelen!
Anders heeft deze andere staking geen beteekenis. Maar deze beteekenis is al groot genoeg. Zij mogen dan ook aan sommige leiders, vooral die uit de nijverheidsstreken, leeren, dat politieke algemeene staking een gevaarlijk