Aldus is deze staking, de gemoedelijke staking, die wij achter den rug hebben, dewelke helaas maar tien dagen heeft mogen duren, waaronder echter vier of vijf zomerdagen waren, misschien voor de arbeidende klasse eene materieele weldaad geweest. Waren wij wat verder in het jaar geweest, dan hadde men ze kunnen concentreeren op de boorden van de zee of onder de eiken der Ardennen. Zij zou het karakter hebben verkregen van eene welverdiende villegiatuur, en hebben mogen gelden als eene revanche op de fabrikanten en andere werkgevers, die alle jaren zulke vacantie gaan nemen, terwijl de arbeiders hunne kassen - die der patroons bedoel ik - vullen. Men zou nu maar eens de rollen hebben omgekeerd: de werkgevers - de eenigen die feitelijk onder deze tien dagen staken bij rechte mochten lijden - zouden nu eens maar zelf voor het gerieven der klandizie zorgen: de werklui namen eene sedert eeuwen verdiende rust...
Wij hebben dus, ik beken het nogmaals, onder de staking niet geleden. Integendeel. Wel is het niet geworden, aan geneugte, wat wij al te optimistisch hadden verwacht: de kinema van het Brusselsche Volkshuis, die ons, naast andere vermakelijkheden, gratis het stakersleven moest dragelijk maken, heeft... gestaakt. Maar het stakersleven hebben wij toch maar gedragen, want wij zijn heel moedig
Wij hebben niet geleden: ik herhaal het voor den derden keer. Mij zelf heeft het echter niet belet, er als een lijkbidder uit te zien. En gij komt mij ergeren met uw spotlach, omdat ik mijne zwaartilligheid nog niet geheel heb afgelegd. Wacht maar dat ik er u de redenen van heb verklaard!
Die redenen zijn van velerlei aard. Zij hangen eerst