Verzameld journalistiek werk. Deel 6. Nieuwe Rotterdamsche Courant januari 1913 - november 1913
(1990)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
boog voorstellen als een teeken van peis en vreê. Toen wij vanmiddag het Kamerlokaal verlieten, hing over Brussel de schoonste regenboog dien wij in jaren hebben gezien. Helaas, het was ons een nieuw en beklagenswaardig bewijs dat de onderscheiden mythologieën alle recht op betrouwbaarheid hebben verloren!.... Toen ik de Kamer verliet, en dien regenboog zag, dacht ik aan Byzantium. In het decadentie-Byzantium was men sceptisch in zulke mate, dat men meer belang hechtte aan de letter dan aan den geest. De regenboog had heden werkelijk vrede en verdraagzaamheid kunnen beteekenen. Klerikale hoogmoed eenerzijds, socialistisch sukses anderdeels, en spitsvondige discussie over bijzonderheden die op het gewichtig oogenblik dat wij beleven waarlijk alle beteekenis hebben verloren, hebben hem echter aan scherven geslagen. De discussie is Byzantijnsch geworden, - zonder Byzantijnsche beleefdheid. En de staking kon zich intusschen, natuurlijk, uitbreiden. Vandaag zijn honderden kinderkens naar Holland uitgeweken. Wij, middelerwijl, houden het in de Kamer met spitsvondigheden. Wij nemen en wij geven. Wij vinden ons-zelf bijzonder interessant. En er bestaat wel te verstaan geen reden om daarmee op te houden... Ik heb u geseind, dat de rede des heeren de Broqueville gisteren een gunstigen indruk gemaakt had. Le Peuple, wiens bezadigdheid niet te ontkennen is in oogenblikken die weliswaar voor het hoofdorgaan der socialisten vol verantwoordelijkheid zijn, erkende er de diepgaande beteekenis van, maar vroeg zich af, of men heden niet zou terugnemen wat men gisteren toegaf. En men kon inderdaad vandaag reeds vaststellen, dat in de redevoering van den heer de Broqueville, zooals zij in het analytisch verslag | |
[pagina 236]
| |
werd weergegeven, was geschrapt. terwijl er terecht op gewezen werd, dat sommige gouvernementeele bladen wel wat heel snoeverig spraken over de ‘redplank’, die de regeering aan de socialisten gisteren zou hebben toegereikt. Van die redplank blijft heden helaas niet veel over. Men kan niet zeggen dat minister de Broqueville zichzelf zou hebben verloochend. Maar men moet toch vaststellen dat het tusschen hem en den heer Woeste bijna tot een vergelijk gekomen is.... Maar laat ik komen tot een beknopt verslag van die Kamervergadering, die ik daareven heb verlaten. Anseele, vechtgeneraal dezer staking, Garibaldi van eene beweging waarvan hij het meest-talentvolle en minst-toegevende lid is, begint met de goede gezindheid van den heer de Broqueville te erkennen. Deze, hij bekent het, is verder gegaan dan vooralsnog het geval was. En hij laat veel hoopen. Eene besliste verklaring heeft hij echter niet afgelegd. Laat hij dan toch duidelijk wezen! Is hij tégen ons: hij zegge het. Is hij mèt ons: hij zegge het. Wil hij naast ons de oplossing zoeken: hij zegge het ons.... Nauwelijks zijn wij zoover, of het Byzantinisme begint. Nog voor de bevoegde en gedaagde minister aan het woord komt, acht de heer Braun het noodig, de houding der burgemeesters tegenover de regeering uiteen te doen. Gij zult toegeven dat dit voor het oogenblik niet meer dan een retrospectief belang had. Dat de heer Braun, als burgemeester van Gent, zich genoopt voelde het woord te nemen, is te verklaren. Maar waarom de groote beweging die wij vaststellen te herleiden tot plaatselijke en persoonlijke | |
[pagina 237]
| |
belangen, tot spitsvondigheden vooral, die er minister de Broqueville moesten toe verleiden, onmiddellijk de helft terug te nemen van wat hij gisteren had toegestaan? Want nu klonk zijne verdediging: ‘In mijn onderhoud met de burgemeesters is geen spraak geweest van kieshervorming voor de wetgeving. En wat ik persoonlijk daaromtrent mocht denken kon de regeering niet verbinden.’ Vandervelde tracht de kwestie van af het bijzonder terrein weêr op het algemeene te brengen. Het kan hier niet aangaan, op woorden te vitten; de zaak dient realistisch aangevat. Heeft, ja dan niet, de regeering beloofd in hare voorgestelde commissie ook het wetgevend kiesstelsel te bespreken of althans in overweging te nemen? En zal de minister heden bevestigen wat hij gisteren heeft laten hopen? En Paul Hymans dringt aan: na de zeer belangrijke woorden van gisteren, moeten wij heden volkomen zekerheid hebben. Er is al te lang geschipperd. Thans geene dubbelzinnigheden meer. Zegt eindelijk wat gij zeggen wilt, zonder verdere aarzeling. Gij hebt een stap voorwaarts gedaan. Gaat gij er nu twee naar achteren doen, gelijk de bedevaarders te Echternach? Weest dan toch duidelijk, als ik u bidden mag! En de heer de Broqueville, die repliceert, is het allesbehalve. Het wordt weêr Byzantijnsch. de beteekenis van beknopt Kamerverslag en van stenographie wordt gewraakt. Alleen de ‘Annales parlementaires’ geven trouw relaas van het gebeurde. Intusschen zijn zij nog niet verschenen... Trouwens, hebben wij, regeering, waarlijk een stap naar de grondwetherziening gedaan? Maar de overgroote meerderheid die ons hierheen stuurde heeft ons | |
[pagina 238]
| |
daartoe geene opdracht gegeven! Wij zijn weliswaar bereid erover te ‘praten’. Maar toch niet terwijl onder de vensters van het conversatiesalon de stakers aan het huilen en schreeuwen slaan, nietwaar? Want wij kunnen het dictatoriaat der straatbeweging toch niet aanvaarden als opperste gezag! Het gezag, dat zijn wij toch! En wij hebben immers tot plicht, dat gezag te handhaven!... Aldus baron de Broqueville, die bij zijne vrienden grooten bijval inoogst. Het lokt protest uit van Destrée, en een nieuw, en lang, colloquium tusschen hem en minister Hubert over nogal persoonlijke aangelegenheden. Wij gevoelen ons weer in Byzantijnsch atmospheer. De heer Franck, liberaal, vermag er ons nauwelijks aan te onttrekken, al spreekt hij wijze woorden. De heer Woeste, klerikaal, vindt het echter noodig, aan het debat alle verdere algemeene beteekenis te ontnemen. De burgemeesters, meent hij, hebben misbruik gepleegd toen zij in Maart jl. tusschenkwamen. Burgemeesters hebben met staatszaken niets te stellen. De minister-president heeft dan ook volkomen gelijk gehad, zich aan hun invloed te onttrekken. Wij zijn het dienaangaande met hem volkomen eens. Althans ik en hem zijn het eens, meer dan gij zoudt denken. men wil ons scheiden: het zal vergeefs zijn. En wat de kommissie aangaat die hij, neen: die wij hebben voorgesteld: zij zal handelen over kiesrecht voor provincie en gemeente en over niets anders. Men heeft ons hiervan willen doen afwijken. En men wil ons schrik aanjagen met eene staking, die men voor algemeen wil doen doorgaan. Wij zien te goed in waar het ons heen zou drijven, om hierop in te gaan. Uwe staking is trouwens niets dan eene namaak-staking.... | |
[pagina 239]
| |
En op dit oogenblik treedt de heer Woeste in bijzonderheden, die beneden zijne waardigheid staan. De heer Woeste laat zijn huis binnen en buiten, laat zichzelf door soldaten en politie bewaken. Het is natuurlijk zijn recht en bij een grijsaard als hij te verklaren. Maar het is nog geene reden om zijne tegenstanders uit te tarten, zooals hij het hedenmiddag met moedwil deed. Zijne houding heeft natuurlijk gejouw verwekt. Hymans heeft er het kleingeestige van aangewezen, en tevens de palinodie gewraakt der regeering, die zich telkens maar laat bedotten door den ‘nootlottige man’, door ‘l'homme néfaste’ der katholieke partij, zooals Woeste zoo dikwijls werd genoemd. En.... Het is waarlijk zooals te Echternach: éen stap vooruit, twee achteruit. De vraag blijft echter: is het een middel om de staking te doen blijven?...
N.R.C., 18 April 1913. |
|