| |
II
Brussel, 15 April.
Lezer, mijn titel liegt. De staking is niet algemeen, op verre na niet. In drie provincies op negen - Namen, Luxemburg, West-Vlaanderen, - is er nauwelijks spraak van. Slechts in één enkele provincie - Henegouw - heeft ze de meerderheid der werklieden meegesleept. In centra, waar zij overweldigend moest zijn, heeft zij de leiders teleurgesteld: bij Cockerill, te Seraing, zijn meer dan de helft der werklieden aan den arbeid gebleven; in Antwerpen waar de crisis bijzonder hevig moest zijn, bemerkt men er, wordt verzekerd, van heden af veel minder van. Er wordt gerekend, dat er in België ongeveer een millioen handarbeiders zijn. De socialistische cijfers geven drie- | |
| |
honderdvijftig duizend stakers op voor geheel het land. Niet meer dus dan een derde in het geheel.
Neen: de staking is niet algemeen. Trouwens, wie had het ooit gedacht, wie heeft het ooit gevreesd, wie heeft het ooit durven hopen? Zeker, het aantal der stakers is vooralsnog beneden de verwachtingen, zoo bij voorals bij tegenstanders. Dat zij indrukwekkend blijft, en eene machtige uiting van volkswil, valt echter niet te loochenen. Zij is niet de ‘levée formidable des masses’, waar Le Peuple van gewaagt; haar te willen verminderen tot eene erbarmelijke mislukking, tot het ‘piteux fiasco’, waar de gouvernementeele XXe Siècle van spreekt, is echter niets dan onzin. Het woord is trouwens dubbel ongelukkig bij een blad, dat zou moeten weten welk voordeel minister de Broqueville uit de staking kan, en vermoedelijk zal, trekken (ik wees er u gisterenavond op); het is verder niet minder dan eene uitdaging, dan eene snoeverij die de staking geweldig zou kunnen maken, terwijl ze vooralsnog zoo kalm, zoo deftig, en daardoor reeds imponeerend blijft. Men moet thans minder dan ooit de werklieden ophitsen: daar zorgt de honger wel voor, zoo de staking moet blijven duren, - hetgeen, wij hopen het uit den grond des harten, onnoodig moge blijken of althans vermijdbaar... Neen: noch ‘formidable’, noch ‘piteux’: beperkt zooals zij het - gelukkig! - in vele streken is; vreedzaam zooals zij zich voordoet en - hopen wij! - moge blijven, legt zij voldoende getuigenis af van meer bewustheid dan men hadde verwacht, en het is naïef of oneerlijk, het te ontkennen.
Trouwens, juichen of smalen, het eene is al even misplaatst als het andere. Men bedenke welke armoede
| |
| |
voor de deur staat van ruim driehonderdduizend menschen, waaronder, men vergete het niet, er velen zijn, die tegen hun zin staken! Noch pochen, noch grijnslachen: men moest, voor als tegen, eerder blij zijn dat het aantal stakers niet grooter is. Het is trouwens al groot genoeg; het is heden al vergroot - te Gent met tien ten honderd -; en het is ruim voldoende om te betuigen wat het betuigen wilde. Werd zij van morgen af geschorscht - hetgeen helaas niet zal gebeuren! - dat zou de staking volstaan om uitwerking te hebben. Het is niet te verwachten, dat het referendum, dat morgen de heer Lorand in de Kamer zal voorstellen, zal aangenomen en bewerkstelligd worden. Maar dat referendum is er ook niet meer noodig. De regeering zal zich misschien beroepen op de geringheid, en zelfs op het rustig verloop der staking, om in hare weigere houding te volharden. Wanneer echter volgend jaar eene nieuwe verkiezing plaats moet hebben, zal zij ongetwijfeld aan de driehonderdduizend stakers van heden denken. En dit is - wie durft het loochenen? - een mooie vooruitgang voor de herzieningsidee, eene idee die den meesten ministers sympathiek is, zooals gij weet, en die, bij deze vredige en waardige staking, niet dan in sympathie kan winnen...
Eene niet-algemeene staking, maar eene staking die algemeen-genoeg is. En eene rustige, maar geenszins onverschillige staking. Wel kan men, en op goede gronden, hare wettelijkheid betwisten; en van haar standpunt uit heeft de regeering misschien gelijk, er niet op in te gaan. Dat de indruk bij elken objectieven beschouwer, bij elken onbevooroordeelde van nu af aan voldoende bereikt is, valt echter niet te loochenen. En daarom kan men niet
| |
| |
genoeg wenschen, dat de staking... weldra gestaakt worde; dat het malaise niet langer op de zaken blijve drukken, en dat het hernemen van het werk de arme huismoeders, de vrouwen der stakers, van hunne zorg kome verlichten en haar de thans uitgewekene of uitwijkende bloedjes van kinderen terugschenke.
Er is, gij weet het uit de telegrammen, vandaag niet meer gebeurd dan gisteren. De beteekenis van dezen tweeden stakingsdag ligt dan ook niet op straat, en gij moet ze ook niet gaan zoeken in de bladen. Het zijn de patres conscripti die voor ‘la scène à faire’ hebben gezorgd. En het is veel beter geweest dan men verwachtte.
Wat men verwachtte: gij weet het. De socialisten namelijk zouden eenvoudig mokken. Men zou de regeering, die zich te kwader trouw had betoond, negeeren. En men zou beraadslagen over het legercontingent, zonder meer.
Eigenlijk is het anders uitgevallen, en veel minder vredig dan men van de senatoren, op een paar na, bejaarde en bezadigde menschen, gewoon is. En het is zelfs een liberaal, die de bel heeft aangebonden. Dat hij hierin gelijk had, bewijzen de feiten.
Het ging eigenlijk niet over de houding der regeering tegenover de stakers; het gold vooral de vraag, waarom de Senaat tot op heden verdaagd werd. Gij weet, dat hij reeds op 8 April moest samenkomen. Alle goede Belgen - en ook ik natuurlijk - hadden gehoopt, dat de heer de Broqueville de gelegenheid te baat zou nemen om... te herhalen wat hij voor een maand had verklaard, in wel wat ingewikkelde, maar dan toch zeer begrijpelijke bewoordingen: ‘On causera’. Maar de heer de Broqueville, neen: baron de Favereau, voorzitter van den Senaat (of is dat
| |
| |
hetzelfde?) verdaagde tot op heden de Senaatszitting, - tot na het uitbreken der staking. En nu heeft de heer Haurez geïnterpelleerd: waarom zijn wij niet samengeroepen op achtsten dezer?
De heer Colleaux, uiterste linkerzijde, treedt bij. De socialisten verwachtten werkelijk véél van die Senaatszitting. Eene motie had de staking stellig kunnen beletten. De voorzitter, die verdaagde, krijgt dus feitelijk de verantwoordelijkheid ervan op zijn nek.
- Natuurlijk, meent de liberaal Wiener. Er ligt zelfs een mooie dosis zelfgenoegzaamheid in, de minderheid aldus te negeeren. Het is de Senaat over het hoofd te zien, ham aan voorzitterlijke - of gouvernementeele? - luimen bloot te stellen. Men heeft heel eenvoudig eigen verantwoording - die der regeering namelijk - willen vrijwaren. Het verzoeningsgebaar wilde deze niet doen. Zij wilde, uit kiesbelang, de staking uit zien breken. En daarom weigerde zij de gelegenheid te baat te nemen, die de toestanden zouden hebben gezuiverd van alle misverstand. Zij heeft niet geaarzeld, hierin haar-zelf tegen te spreken. Zij heeft eerlijke onderhandelingen gebroken en naar den zin verdraaid op het oogenblik, dat zij voor den lande bevredigende uitslagen zouden hebben. Zoodat ze iedereen eenvoudig heeft bedot. Het eerste wat uit hare palinodie moest volgen, was de verdaging van den Senaat. Die verdaging is niet ter eere van de regeering. En zoo het waar is, dat morgen de koning het parlementaire leven zal schorsen, dan bewijst dit eenvoudig dat hij de gevangene is van de regeering, neen: van den heer Woeste!...
Ik verhaast mij te zeggen, dat deze laatste bewering niet van den liberaal Wiener uitgaat, maar van den socia- | |
| |
list Hallet. Die echter niets deed dan, op niet steeds kiesche wijze, aan te dikken.
Het antwoord van minister de Broqueville was der regeering niet gunstig. De Senaat, zegt hij, is verdaagd geworden, omdat het Paaschvacantie was. Wat is er heiliger dan Paaschvacantie? Gaat trouwens niet vertellen, dat ik ooit voorstander ben geweest van grondwetsherziening. Daarom juist heb ik mij verzet tot het samenstellen van eene commissie, gelijk Hymans ze wenschte: zij zou gevaarlijker zijn geweest dan onmiddellijk de herziening in overweging te nemen. Bij platonische wenschen en beloften wilden wij het overigens niet houden. Wij wilden niemand bedriegen. En daarom hebben wij liever de staking zien uitbreken, dan dat wij verklaringen zouden hebben afgelegd die niet zouden stroken met ons plichtsbesef.
De ordemotie, die de heer Coppieters tot besluit van het incident neerlegde, wijst op het goede recht der werklieden, en stelt hunne macht vast. Hij vertrouwt erin, dat de heer de Broqueville de interviews, die hij toestond, niet zal logenstraffen, en dat het rustig en vlug verloop der staking bij hem welwillende en verdraagzame gevoelens gaande zal houden.
De heer de Broqueville antwoordt, natuurlijk, niet. Mag men hopen, dat hij inderdaad voort blijft meenen, dat kalm staken de verzuchtingen der werkliedenpartij dienen zal?
N.R.C., 16 April 1913. |
|