| |
| |
| |
De algemeene staking
I
Brussel, 14 April.
Ik heb het u al geseind: het begint als eene zeer deftige, althans zeer rustige, en - zou men zeggen - haast feestelijke staking.
Het ‘décor’, de hooge lucht boven de bij beurte blank glanzende en dan weêr grauwe gebouwen, doet meê: heel den ochtend is het een symbolisch tafereel geweest van zondoorflitste wolkebotsingen. Op het oogenblik - drie en half ongeveer - dat ik u mijn telegram opzond, dreigt het uitspansel een oogenblik met vlagen. Maar het blijft bij enkele hagelstenen, en 't overige van den dag houdt het weêr zich goed. Zou de hemel dan waarlijk met de stakers zijn? Eergisteren en gisteren bewees hij, zich aan de Belgische perturbatie niet ongelegen te willen laten: wij hebben dagen van sneeuw en hagel en wind gehad, die al even onaangenaam als ongewoon waren. Hedenochtend mochten wij ons echter verheugen in wel onzeker, onrustig, men hadde gezeid zenuwachtig, maar dan niettemin feestelijk weêr. Trouwens, de doorgloeide wolketorens hebben zich strak gehouden. En wat ik vanavond, nu het acht uur is geworden en u mijne eerste stakingsimpressies mededeel, na heel dezen dag loopens door Brussel's straten, hoofdzakelijk in mijne herinnering hou, is een alles behalve revolutionair, is een heel teeder beeld: onder de hooge, gele, wisselvallige, maar feestelijke lucht, het luttele beeld van witte maagdekens, van blanke eerste-communicantjes.
| |
| |
Want het is gisteren eerste-communie geweest. En heden is het de dag der visites. De meisjes zijn weêr in het neteldoek, het mat-glanzende, het lange neteldoeken kleed gestoken; den sluier over de zedig-geloken oogen, loopen de miniatuur-bruidjes door de straten der stad, aan de hand der opgezette moeders. In de voorsteden vooral zijn zij talrijk. En het schouwspel is bijna ontroerend: die witte meisjes, die als 't ware de staking inleiden.
En 't verloop van den dag heeft - het pleit voor de stakers - dien eersten, frisschen ochtend-indruk niet vermocht te breken: blanke eerste-communiecantjes en deftig-Zondagsche ouders. Want ook die stakers zien er Zondagsch-deftig uit. Zij zijn waarlijk vol deftigheid en alles behalve uitdagend. De propaganda voor een vredig verloop blijkt vruchten te willen dragen: zelfs in de streken, waar staken onder de werklieden een klassiek middel tot verovering hunner rechten is geworden, is het, naar luid der telegrammen, rustiger gebleven dan gewoonlijk in zulke omstandigheden. En als het nu aldus maar blijven duren kan, dan zal niemand zich over de staking te beklagen hebben.
Ik zeg: niemand. Zelfs baron de Broqueville niet.
Baron de Broqueville heeft zich in de laatste dagen dikwijls laten interviewen, vooral - en het trok bijzonder de aandacht - voor buitenlandsche bladen. Het is bij hem eene taktiek, zich niet gaarne te leenen tot de onbescheidenheid van Belgische journalisten. De buitenlanders schijnen hem meer vertrouwen in te boezemen.... Nu is uit al die interviews niet veel meer gebleken, dan wat wij allang wisten: de heer de Broqueville is kiesher- | |
| |
vorming, mits binnen zekere vormen en in gegeven voorwaarden, niet ongenegen. Hij is dezer dagen verder gegaan dan de uiting van deze genegenheid, - die sommigen wel heel platonisch vinden: hij moet aan een Fransch confrère hebben gezeid, dat, zoo de socialistische betoogers waarlijk kalm weten te blijven, zij heel wat zullen gewonnen hebben voor de zaak, die ze voorstaan. En uit die woorden hebben de Belgische optimisten, de Belgische ‘verwerkers’, zooals ik ze in mijn laatsten brief noemde, afgeleid, dat minister de Broqueville deze staking heeft gewenscht. Men zou thans weten, waarom hij er zich niet tegen verzet heeft. Hij kon ze, door het spreken van een enkel woord, onnoodig maken. Dat woord heeft hij niet willen zeggen, want... hijzelf had de staking noodig. En het verklaart zijne houding evengoed als die van den koning: het krachtdadig maar vreedzaam, waardig en zelfbewust optreden der werklieden zou een wapen zijn in handen van de regeering; als uiting van den volkswil zou de staking het overtuigingsmiddel zijn, dat de weêrspannige en reactionaire fractie der rechterzijde tot meer toegevendheid moet bekeeren. In deze nieuwe phase van het tweegevecht Woeste-de Broqueville zal deze laatste den eerste toevoegen: gij kunt het volk niet langer braveeren, dat zich voor 't eerst in den lande, op zulke besliste en waardige wijze in de politiek mengt. Gij kunt mij dan ook niet langer beletten, aan dat volk genoegen te geven, zoo niet rechtstreeks, dan toch
langs een omweg. En aldus zou de Broqueville zijne eigene inzichten, verijdeld door een achterdochtig deel zijner partij, verwezenlijken. Zijn vertrouwen in de verklaringen van de socialistische leiders, dat de staking zoolang mogelijk
| |
| |
vreedzaam zou blijven, heeft hem per slot zelf gediend. Zoodat - ik zei het u daareven - ieder bij de staking baat zou hebben.
Het zou ook uitleggen waarom de koning maar liet begaan, en niet werkdadig tusschenkwam. Al zou van die tusschenkomst nu ook niet veel goeds zijn te verwachten geweest. Die tusschenkomst kon, gij weet het, drie vormen aannemen. Primo: de koning kon gebruik maken van een hem door de grondwet verzekerd recht: hij kon de werkzaamheden van het Parlement voor eene maand schorsen. Het kontingent moet echter nog gesteund door den Senaat, - en dit eischt spoed. En in de Kamer dringt de bespreking van de legerhervorming. Waarom trouwens het politieke leven stilleggen, wanneer in den Senaat zelfs van eene interpellatie over de houding der regeering werd afgezien? Tot een gunstigen uitslag leiden zou zulke schorsing dus niet. Zij kon integendeel verbittering wekken, en doorgaan, anderdeels, voor vreesachtigheid.... Het tweede middel was: verwekken eener ministeriëele crisis. Daar was wel aanleiding en gelegenheid toe. Maar was het niet gewaagd, er de militaire hervorming voor op te geven? Hierin, immers, doet de heer de Broqueville niet anders, dan de inzichten van koning Albert, weze het dan ook misschien in zeer gematigden vorm, te verwezenlijken. Hij heeft er zich een goed deel zijner vrienden tot vijanden door gemaakt. Hij heeft er de kans bij opgeloopen, zijn portefeuille neêr te moeten leggen. In zulke omstandigheden kon de koning hem moeilijk verloochenen; temeer daar de legerwet voor 't oogenblik van grooter, vooral rechtstreekscher belang kan zijn dan de kieshervorming, hoe sympathiek deze ook aan den vorst moge wezen.....
| |
| |
Er bestond een derde middel om de staking onnoodig te maken: de ontbinding van het Parlement. Maar behalve dat deze maatregel slechts in uiterste gevallen kan worden getroffen, namelijk als de regeeringspartij hare onmacht bekent, kon hij in voorkomende omstandigheden onmogelijk gebruikt, vermits zulke ontbinding niet geschiedt dan bij mede-onderteekening van minstens één minister. En wie, onder de ministers, zou zich zulken kaakslag toedienen, enkele maanden nadat de regeering hare meerderheid, dus hare macht, aanzienlijk zag versterkt?...
De koning kwam dus niet tusschen. En op den avond van dezen eersten, deftigen en rustigen stakingsdag geven dezen, die hunne laatste hoop in hem hadden gesteld, hem bijna gelijk. Want kan alles rustig blijven als het heden was, dan zal de staking de uitslagen opleveren die ieder, 't zij openlijk, 't zij in petto, wenscht.... buiten den heer Woeste en zijne schaarsche aanhangers...
Om nu voor nog een oogenblikje op de feiten zelf terug te keeren; ik seinde u dat het uitzicht der stad is als bijna iederen Maandag. Men hadde eenige roering verwacht in volkswijken als b.v., Molenbeek. Die roering is gebleken niet meer dan opgewektheid te zijn. Het ging er wat drukker toe in de omstreken van het Volkshuis dat, met zijne geloken blinden, een nogal geheimzinnig uitzicht had aangenomen. Maar behalve dit ziet het er hier als elders Zondagsch uit, zonder meer. Nergens wat maar eenigen schijn van uitdaging, van oproerige stemming aannemen zou. Alleen wat Maandagvierders maken zich over de staking druk. Ik ontmoet er eenen, op jaren al, die vier decoraties draagt, en energisch sakkert: ‘Weg met de socialisten! Weg met het gouvernement!’ Waarmede de man zijne
| |
| |
volkomende onafhankelijkheid bewijst.... Verder kom ik voorbij een Italiaanschen orgeldraaier, die eene hakkelende ‘Marseillaise’ maalt. Een paar werklui, eenigszins aangeschoten, heffen schreeuwerig den revolutionairen zang aan. De verschrikte orgelman staakt onmiddellijk zijn spel, en... gaat het ‘God save the King’ aan het drenzen. De geestdriftige zangers zien mekaar verbaasd aan, lachen, en... zingen ‘God save the King’....
De stakers zijn, vooral in de mindere fabrieken, niet zoo talrijk als men had verwacht. Een fabrikant, die honderd twintig werklieden gebruikt, vertelde mij vanmiddag: ‘Zaterdag had ik mijne mannen verklaard, dat ik, voorstander van zuiver algemeen kiesrecht, hun bij het staken volle vrijheid liet. Hedenochtend was geen enkel werkman afwezig. En nochtans, op gewone Maandagen ontbreken er altijd een twintigtal.’
Dit geeft de stemming aan, die, althans te Brussel, onder de werklui heerscht. Ofwel doen zij niet meê; ofwel zijn zij overtuigd, dat er niet de minste reden bestaat om uitdagend of brutaal op te treden. En als de verdedigingsmiddelen der regeering - gendarmes en soldaten - zich nu maar even vredelievend betoonen, zal de staking een gelukkig verloop hebben en allicht minder duren dan men denkt. Men heeft gesproken van vier, vijf weken. Maar anderdeels meldt men, dat een nieuw socialistisch congres tegen den 20sten reeds zou bijeengeroepen worden, dat misschien wel tot schorsing der staking zou leiden.
Dit zal natuurlijk afhangen van de houding der regeering. Het schijnt vast te staan, dat zij morgen, bij de zitting van den Senaat, niet zal aangesproken worden. Maar in de Kamer, die Woensdag hare werkzaamheden hervat,
| |
| |
kon het natuurlijk anders vergaan. Hierover is echter niets met eenige zekerheid te voorspellen....
Aldus, met verbazende kalmte, is deze staking, die velen met verschrikking had geslagen, begonnen. De daareven verschenen avondbladen, die nieuws geven tot op vijf, zes uur, melden ook voor de provincie niets bijzonders. Het kan goed gebeuren, dat de staking de volgende dagen meer uitbreiding neemt. Er bestaat echter hoop en kans, dat zij rustig blijft als heden. Het zij zoo!
N.R.C., 16 April 1913. |
|