recht op eigen taal, omdat de Waal, wil hij in Vlaanderen eene bediening bekleeden die hem in aanraking brengt met het eentalig-Vlaamsche publiek, de taal van dat publiek moet kennen. Gij zult inzien hoe deze vooruitzetting alweêr schadelijk is voor den Waal, die tegen een noodzakelijkheid, waar zijn bestaan van af kan hangen, wordt opgeruid...
Het Fransch, zegt verder Destrée, is de eenige taal die door al de Belgen gesproken wordt. Dit is, gij weet het, eene onwaarheid, vermits in het centrale, het tweetalige Brussel, waar zooveel Fransch wordt gesproken en het Fransch voor deftige taal geldt, eene meerderheid wordt aangetroffen van Vlamingen, die niets kennen dan hunne moedertaal. Vol te houden, dat de Vlamingen, nuttigheidshalve, hunne taal ten bate van het Fransch nu maar moesten opgeven, bewijst verder hoe weinig besef Destrée bezit van het wezen eener taal, en weêr, hoe hij zijne landgenooten, de Walen, benadeeligt en verblindt door hun het Fransch als alleenzaligmakend voor te houden...
Maar ik schei er uit. Ik wilde immers alleen aantoonen, op welke gewaagde gronden de Waalsche beweging berust. Ik vind het des te meer jammer, dat Walenland aan eigen ontwikkeling, aan meer bewustzijn, dringende behoefte heeft. Maar dit bereikt men niet met de aangewende middeltjes.
N.R.C., 9 April 1913.