| |
| |
| |
Na het congres
Brussel, 26 Maart.
Het besluit van het Socialistische Congres, hoe ook voorzien, heeft in den lande eene beroering gewekt, die bij onze gewone lamlendigheid afsteekt. Men is gaan inzien welke gevolgen de staking na zich gaat slepen, nu zij geen mythe meer is, nu zij onafwendbaar voor de deur staat. De regeering heeft er aan populariteit niet bij gewonnen: men blijft den heer de Broqueville verwijten, al te gemakkelijk te hebben toegegeven aan de kleinzielige weerwraak der oude katholieke garde, van Woeste af tot aan de Smet de Naeyer, die eindelijke vergelding meent te vinden van neerlaag op neerlaag, sedert zeven jaren geleden, ten bate van de jongere fractie der partij, die er in aantal en in aanzien bij won. Dezer opvolgelijke bijvalletjes, die menschen als Woeste razend moesten maken, en die graaf de Smet de Naeyer op brutale wijze van de regeering hadden doen vervallen, baron de Broqueville ging ze bekronen door aan het demokratisch-gezinde doel van het land eene modaliteit van algemeen kiesrecht te geven, die rechtvaardiger zou zijn dan de tegenwoordige, en... de populariteit van het vooruitstrevende deel der rechterzijde verzekeren zou. En dit mocht niet: Woeste waakte, Woeste blies het alarm, Woeste overwon.
Sprak, dien ten gevolge, de Broqueville woorden die ontgoochelend en weinig nobel klonken, de socialisten hadden er echter kunnen uit vernemen, wat al de liberalen er in verstonden. Neen, het hoofd der regeering had de deur op de grondwetsherziening niet wijd-open gezet. Maar
| |
| |
het liet in het officieuze blad, dat intusschen Woeste bedolven had onder rozen, drukken: ‘La porte est fermée, mais elle n'est pas verrouillée’, waaruit de gezindheid des heeren de Broqueville duidelijk genoeg klonk... De socialisten echter, de sedert maanden aangehitste socialisten, wilden niet hooren,... behalve de besten onder hen. En, zoo de regeering in het avontuur ongetwijfeld van hare pluimen verloor: de arbeiderspartij zal er evenveel sympathie bij inboeten.
Een eerste gevolg van haar besluit is, dat - koppigheid tegen koppigheid - de regeering weigert den stap te doen, den eenige die nog redding brengen kon, en dien sommigen met onverwoestbaar optimisme van haar bleven hopen. Zij zegt, de regeering: ‘Gij weigert ons te begrijpen; gij ontkent onze goede trouw: heel goed! Maar wij erkennen u niet meer, wij zullen met u niet meer onderhandelen; wij beschouwen u als oproerlingen: als oproerlingen zult gij behandeld worden.’ En zoo komt het dat de zitting van den Senaat, die op 8 April plaats moest hebben, en waarop de heer Coppieters, socialistisch volksvertegenwoordiger maar Algemeen Bestuurder der Gentsche Wereldtentoonstelling, waarschijnlijk een laatste beroep zou doen op de regeering, verdaagd is tot na het aangaan der staking: tot op 15 April. Op 8 April zou - men verwachtte er zich trouwens aan - zou minister de Broqueville hebben kunnen verklaren: ‘Ik herhaal wat ik in mijn laatste, en gewraakte, rede zei: de bespreking in de door mij voorgestelde kommissie kan onmogelijk eenzijdig blijven; waaruit senator Coppieters terecht had mogen besluiten: dus is de grondwetsherziening in aantocht. Dit ware misschien voldoende geweest om het besluit der socialisten,
| |
| |
zoo niet in te doen trekken, dan toch te doen herzien, met het gevolg van het verdagen der staking. En eenmaal de kommissie ingesteld, zou alles op wieltjes hebben geloopen. Maar de heer de Broqueville weigert hooghartig, nog tusschen te treden. Hij oordeelt dat hij duidelijk genoeg heeft gesproken, en dat het vergeefsche moeite is te praten met moedwillige dooven. En daarom zal de Senaat niet meer zetelen, dan nadat de staking zal zijn uitgebroken, en de socialisten in heel hare breedte en zwaarte de verantwoordelijkheid ervan zullen dragen.
Erger nog: het verluidt, en er bestaat goede grond om het te gelooven, dat de koning de vacantie der Volksvertegenwoordigers verlengen zou. Zij moesten op 15 April weer bijeenkomen. Nu zou het hoofd van den staat gebruik maken van een onbetwistbaar recht, en... de politiek stil leggen voor onbepaalden tijd, zoolang onlusten te vreezen zijn. Dus niet alleen het oeconomisch leven zou bij ons ten zeerste gestoord zijn, ook het politieke leven zou ophouden. Het wil zeggen dat de koning den toestand voor onregelmatig houdt, en den regelmatigen gang van het staatkundig bestaan van het land niet zal herstellen, zoolang de orde niet geheel gewaarborgd is.
Want, wat de socialisten ook mogen beweren, en hoe Anseele ook verklare dat het stakingscomité ontslag zou nemen, zoodra de vreedzaamheid zou verbroken worden: het valt niet te betwijfelen, dat, bij de eerste ontmoeting van stakers en gewapende macht, de keien als vanzelf uit den grond zullen rijzen en dienvolgens de geweren als vanzelf zullen afschieten. Anseele, die al zooveel stakingen heeft meêgemaakt, welke eveneens vreedzaam bedoeld waren, weet daar beter dan wie van meê te spreken...
| |
| |
Intusschen worden van stonden aan de noodige maatregelen getroffen; de ministeries zullen weldra in casernes worden herschapen; het neutrale gebied rondom het administratieve en wetgevende gebouwencomplex zal streng worden bewaakt; misschien zelfs wordt, veiligheidshalve, de arbeid geschorst in de bureelen van het staatsbeheer. En of het nationale leven in zulk geval nog veel meer zal zijn dan anarchie, laat ik aan uw oordeel over.
En ik overdrijf hierbij geenszins: de regeering schijnt de vastberadenheid tot het uiterste door te willen drijven, - eene houding, die, elk naar eigen temperament, goed- of afkeuren zal. Maar dat het jammer is dat zulks, en juist op dit oogenblik, gebeuren gaat, zal iedereen wel toegeven.
In de Gentsche Expositie doet men het onmogelijke om voor 14 April geheel klaar te wezen en aldus op den 26sten April, dag der officiëele opening, eene tentoonstelling te kunnen inhuldigen, die niet van bij den aanvang eene mislukking zou zijn. Maar het staat zoo goed als vast, dat koning Albert dien dag naar Gent niet gaan zal, hetgeen zeer zeker al eene ontgoocheling zal zijn voor de ijvervolle inrichters. En of verder de vreemdelingen een land en eene stad zullen verkiezen te bezoeken, waar de sociale en oeconomische vrede verstoord ligt, valt te bezien....
Het verwondert u misschien, mijn optimisme van voor enkele dagen - een optimisme van velen, door het onzinnig besluit van het socialistisch congres gebroken - verkeerd te zien in iets dat op zwartgalligheid gelijkt. Het is dat, hoe men de zaak ook keere, alle kans op eene nieuwe wending der zaken verbeurd schijnt te zijn. Men had nog
| |
| |
gehoopt, dat de burgemeesters weêr tusschengetreden zouden zijn. Burgemeester Braun, van Gent, had Maandag reeds een lang gesprek met burgemeester Max, van Brussel. Ik vrees echter, dat de houding, persoonlijk tegenover hem, van minister de Broqueville - eene houding die, hoe zij nu ook minister de Broqueville door de vergadering der rechterzijde werd opgelegd, door den betrokkene niet voor hoofsch kon worden gehouden, - burgemeester Max zal hebben ontstemd. Hoe het weze: van onderhandelingen met het hoofd van het kabinet werd nog niets vernomen. Zij zouden trouwens onvruchtbaar zijn, vermits de heer de Broqueville voor het uitbreken der staking niet meer officieel optreden zal, geene officieele verklaring meer kan afleggen. En wat aan verzoenende woorden de gouvernementeele pers ook mocht gaan schrijven - daar is trouwens voorloopig geen spraak van! - zij mist natuurlijk alle sanctie en daardoor alle gezag.
Blijft nog één enkel middel om de staking te voorkomen: eene ministerieele crisis. Neemt de heer de Broqueville ontslag, dan kunnen de socialisten daar een teeken van overwinning in zien, en de staking schorsen, tot op het oogenblik dat een nieuw kabinetshoofd meer duidelijke verklaringen aflegt. Maar ik verhaast mij u te zeggen, dat, naar alle waarschijnlijkheid, de heer de Broqueville niet vrijwillig zal aftreden. Alles doet integendeel voorzien, dat hij tot het einde toe hoofd zal bieden aan het oproer, overtuigd als hij is, alles gezegd te hebben wat hij zeggen moest, was het dan ook niet met de openhartigheid, die hem waarschijnlijk liever ware geweest dan de beloken uitdrukkingen, die men hem oplei. De heer de Broqueville kan zich dus niet beschouwen, als door de Kamer
| |
| |
of zelfs door het land in het ongelijk te zijn gesteld. Zij, die de hypothesis eener ministerieele crisis vooruitzetten, zullen vermoedelijk hunne vooruitzichten niet zoo spoedig eene werkelijkheid zien worden.
En dan?
Wel, dan hebben wij, nietwaar, de onvermijdelijke staking. Of het plezierig wordt, valt te betwijfelen....
N.R.C., 28 Maart 1913. |
|