| |
| |
| |
XII
Brussel, 12 Maart.
Gij zijt niet zoo dom, dan dat gij niet zoudt hebben opgemerkt hoe geniaal het was van mijnentwege, toen ik hier voor het eerst als titel of opschrift neêrpende: ‘De Militaire Hervorming’. Die titel wees, eerst en vooral, op eene actualiteit, wat zeg ik?: op de voornaamste der actualiteiten in België, en moest, uit dien hoofde, uwe aandacht trekken. Dat opschrift bewees mij tevens den dienst, mijne herschenschors eene weldadige rust te verschaffen, want niets mat af als van dit lichaamsdeel de inspanning te vergen, dat het u telkens, haast iederen dag, een nieuw pikant en doeltreffend uithangbord voor eene ‘correspondentie’ zou leveren. En ten derde: de uniformiteit van de benaming dezer brieven was voor u, mijne lezers, eene bron van verrassingen, die u onmogelijk onaangenaam kan zijn geweest. Want, voor zoover gij den titel van ‘lezers’ verdient, zal het u zijn opgevallen dat ik het, inderdaad voor een deel, en zelfs voor een goed deel, over de nieuwe legerwet, de eigenlijke militaire hervorming had: maar dat de kleine vette kapitalen boven deze ontboezemingen mij tevens toelieten, u over allerlei andere, misschien voor u aangenamere, dingen in te lichten, onder andere over de dreigende algemeene staking, die gelukkig niet meer dreigende is. En dat maakte nu juist de verrassing uit, waar gij mij niet anders dan dankbaar voor zijn kunt.
Hedenmiddag schrijf ik hierboven dan maar weer: ‘De Militaire Hervorming’. En eronder laat ik drukken, in
| |
| |
Romeinsche cijfers: XII, zijnde (ik wed dat gij het geraden hadt!) een volgnummer. Maar mijn plan is, voor de grappigheid, en verder om niet uit de gewoonte te gaan, over heel andere dingen te praten, en misschien wel uitsluitend over andere dingen.
En natuurlijk eerst en vooral over Nestor Wilmart...
Wie Nestor Wilmart is, waart gij natuurlijk vergeten. Ik ook bijna, trouwens. Het is immers ruim vijf maanden geleden dat deze directeur der naamlooze vennootschap van den spoorweg Gent-Terneuzen, na voor ongeveer twintig millioen obligaties te hebben uitgegeven, de plaat poetste met een restantje van vijf millioen. Als gij over het geval nadere inlichtingen wilt hebben, moet gij er maar de collectie op naslaan, die gij ongetwijfeld van al mijne geschriften in de N. Rott. Ct. hebt aangelegd: op 15 October en 19 October kondet gij lezen - en thans herlezen - wat ik over den ‘Grooten Man’, dien wij blijkbaar in ‘le gros Nestor’ rijker waren geworden, te schrijven kwam. De prachtige, de eenvoudig-grootsche, de grootsche wijl eenvoudige oplichter had een uitnemend oogenblik gekozen, om toenmalig van zich te doen spreken: er was geen politiek. Ditmalig is de gelegenheid niet slechter: wij hebben te veel politiek. Zijne daad van toen voorzag in eene behoefte van de openbare nieuwsgierigheid; zijne aanhouding van thans - want hier komt het op aan: Nestor is aangehouden - is eene welkome afleiding voor de publieke aandacht. En dat hij zich thans aanhouden liet, is een bewijs dat, bij allerlei andere deugden en eigenschappen, Nestor het ‘flair’ bezit van een impressario.
Toen deze zoo bijzondere aftroggelaar verkoos de grens op te richten tusschen hem en zijne schuldeischers, dacht
| |
| |
men: hij is natuurlijk naar Amerika verhuisd. En men voegde eraan toe: in priestergewaad. Wilmart was echter een te goed psycholoog om de kans op te willen loopen, op een transatlantieker ingerekend of, in laatste instantie, aan de Amerikaansche kusten gevat te worden. Een paar uurtjes sporen is minder gevaarlijk. Zoodat Nestor wel over, maar dan toch nauwelijks over de grens trok. Hij schoor enkel zijn snor af, vestigde zich te Laon, in Frankrijk, haast een grensstad. En liet er zich Dubois noemen. Wie zou, in iemand die als iedereen Dubois heet, en vlak naast België woont, den millioenenoplichter zoeken?.... En Nestor had er zijn dagen voortreffelijk ingericht. Met zijne onverzoenlijke bonne humeur, zijn grof maar onverbreekbaar optimisme, had hij zich weldra een ganschen kring vrienden verschaft, waaronder, voorzichtigheidshalve, de politiecommissaris. Met die vrienden speelde hij gansch den dag kaart, en at hij. Zeker, in Laon, een nest feitelijk, zal de gourmet Nestor de keuken niet hebben teruggevonden van den Savoy, den Chapon fin of den Café de Paris: drie restauraties van Brussel, die ik u ten zeerste kan aanbevelen. Maar Wilmart had zich de gunst weten te verzekeren - het was zijn eerste zorg geweest - van den kok der gelegenheid waar hij eten ging, door hem met een dagelijksch aperitiefje om te koopen. Een andere gunst die hem, pasja, die er in België drie koninklijke huishoudens op na hield, onontbeerlijk was: die der vrouwen. Hij had ze, bij ettelijke bankbiljetten, onverwijld weten te verwerven. En hij was verder gegaan: eenmaal in de streek goed gekend, niet langer meer verdacht, had hij een zijner nieuwe vrienden kunnen bewegen, zijn naam te leenen tot het aankoopen van een
| |
| |
niet groot, maar prettig landgoedje in de omstreken. Hij had het laten opknappen. Hij had twee vaten wijn besteld die de kelders ervan moesten versieren. En Nestor zou aldus zijn laatsten levensdroom - den laatsten levensdroom des armen bannelings - hebben verwezenlijkt: hij zou gaan rentenieren zijn....
Het noodlot had er anders over beschikt. Voormelden politiecommissaris was den eenvoud van dien naam - Dubois tout court, want Wilmart, die reeds iedereen tutoyeerde, hield er geen voornaam op na - opgevallen. Het was trouwens opgevallen dat die Dubois, die voorgegeven had handelsreiziger en vertegenwoordiger van eene oliepletterij te zijn, nooit op reis ging en nimmer iets vertegenwoordigde. Zijn geweten mocht hem nu ook het sereenste der gelaten permitteeren: dat gelaat vertoonde, behalve de snor, zulke gelijkenissen met dat van den ex-directeur der spoorwegen Gent-Terneuzen, dat de politiecommissaris, waar Nestor zijn vriend van had gemaakt om hem te beter te kunnen spioneeren op zijne beurt argwaan ging koesteren. Hij lokte Nestor naar Reims, na den onderzoeksrechter verwittigd te hebben. Deze deed zijn plicht, en arresteerde. De plichtige werd herkend aan litteekens in zijn hals. Met zijne gewone bonhomie bekende hij alles wat men maar wilde, genoot daarop met zijne bewakers een delicieus dejeuneetje, en werd daarna achter slot en grendel gezet. En aldus krijgen wij eindelijk het groote finantieele proces, dat wij niet langer meer durfden hopen....
Gij kunt wel denken dat het nieuws van de aanhouding bij het Brusselsch publiek, hoe geblaseerd dit ook zij, eenige opschudding heeft verwekt. - Was minister de Broqueville jaloersch over die opschudding? Benijdde hij
| |
| |
aan Wilmart zijn nieuwen, zijn vernieuwden roem? Wat er van weze, ook hij heeft heden van zich doen spreken. Natuurlijk dat hij-zelf gesproken heeft...
Want het is heden eene groote zitting geweest in de Kamer. Zooals aangekondigd, zou Paul Hymans bij ordemotie den minister vragen waar hij, nadat de socialisten hadden afgezien van de algemeene staking, bleef met de verklaring van de regeering aangaande het ter studie leggen der kiesvraag. Paul Hymans heeft het vanmiddag gedaan in sobere woorden, zonder grooten omhaal. ‘De daad der socialisten heeft aan heel het land een gevoel van verlichting gegeven. Nu is het de taak der regeering, die verlichting aan te vullen met een gevoel van hoop. Het woord is aan de regeering.’
En, bij monde van Karel de Broqueville, heeft de regeering gesproken.
Helaas, had zij maar mogen zwijgen!... Ik wees er u verleden op, dat nu pas de moeilijkheid begon voor de regeering: iedereen wist dat ten minste twee leden ertegen waren, dat de zaak thans onder hande zou genomen worden. De heer de Broqueville hoopte echter ze te bekeeren, al wist hij dat de weerstand groot zou zijn, zoo groot dat de koning verkoos, den ministerraad van Zaterdag j.l. niet voor te zitten. De Broqueville zou echter zijn doel toch hebben bereikt, was voorzitter Schollaert hem niet komen verwittigen, dat de rechterzijde wenschte, de vraag onderworpen te zien aan al hare leden. En de Broqueville, die het anders hadde verlangd, moest toegeven. Een goed deel dier leden nu houden het met Woeste; geen herziening van de kieswetten, - al had Woeste de machiavelische voorzorg genomen, in eene interview te verklaren dat niets
| |
| |
zich daar tegen verzetten kon. Bij andere leden is minister de Broqueville in kwaden geur komen te staan vanwege zijne militaire wet. Nog anderen verwijten hem, onvoorzichtig geweest te zijn, toen hij als eene voorwaarde van zijne toegeving het intrekken van het dreigement der staking had gesteld.... Ertoe gedwongen, heeft de heer de Broqueville hedenochtend de rechterzijde bijeengetrommeld. Het eenige wat hij ervan heeft kunnen bekomen is, dat men de éénmaking der kieswetten voor gemeente en provincie zou bestudeeren. Van zuiver algemeen kiesrecht voorloopig geen spraak.....
Eenigszins beteuterd heeft minister de Broqueville zijne verklaring afgelegd. ‘Ik erken den goeden wil en de goede bedoeling van burgemeesters en socialisten, en stel ze op prijs. En ik zou dan ook niet beter vragen, dan tot de bespreking over de herziening, die ook door sommige leden der regeeringspartij gewenscht wordt, over te gaan. Ik blijf immers bij mijne meening: kieswetten zijn niet onveranderlijk. Maar... onze overwinning van 2 Juni is te schoon geweest, om nu maar zoo onmiddellijk op de wenschen der tegenpartijen in te gaan. Tracht liever de kiezers te bepraten; bekeer ze tegen de verkiezingen van volgend jaar, en zijn de omstandigheden u gunstig, dan kan men nog altijd zien. Intusschen houd ik het ervoor, dat wij zouden kunnen denken, voorloopig, aan de eenmaking der kieswetten. Uit die bespreking zou misschien kunnen blijken, of er niet verder dient gegaan. Wij stellen u dus voor, eene commissie te benoemen, die de vraag der éénmaking zou onderzoeken.’
Minister is blijkbaar, in het oog van vele katholieken, nog te ver gegaan; nog heeft hij te zeer eigen voorkeur
| |
| |
laten blijken. En zijn bijval is dan ook maar heel matig. Men neemt het hem kwalijk, dat hij aan de burgemeesters beloften heeft gedaan, die hem nu beletten afdoend alle verzoening te verwerpen en te weigeren wat het ook zij welwillend ter studie te nemen.
En gezel Vandervelde verwijt het hem daarenboven met bitterheid: ‘Wij hebben, zonder de minste voorwaarden, zonder het geringste voorbehoud, van de algemeene staking afgezien, hoewel niet, wij bekennen het, zonder eenigen argwaan. Toen burgemeester Max ons in naam van den minister beloofde, onze wenschen aan onderzoek te onderwerpen, zoo wij ons dreigement opgaven, vroegen wij: zal de minister verder gaan dan de eenmaking der kieswetten? Zal de heer de Broqueville, aan wiens eerlijkheid wij niet twijfelen, door zijne partij worden gevolg? Zullen wij in deze niet bedrogen worden? Maar de heer Max antwoordde: Dan zijn wij eveneens bedrogen... De heer Max schreef daarop aan minister de Broqueville een brief, waarin hij verklaarde, dat er in onze oogen geen spraak kon zijn van bloot eenmaking. Minister de Broqueville was dus verwittigd. Nochtans biedt hij ons niets meer dan die eenmaking. Hij heeft moeten buigen onder den wil van zijne partij. Die partij zal het bekoopen.’
De heer Woeste, die onder een schijn van waardigheid moeilijk zijne triumphators-vreugde verbergt - weer heeft hij de regeering weten te overmeesteren! - repliceert: ‘Ah, gij hebt gedacht, de overwinnaars te zijn? Het is mis uitgevallen, niet waar?... Zeker, uwe daad was wel heel mooi, heeren socialisten, maar... het was eene gedwongen daad. En daarom hechten wij niet veel belang aan uwe bedreigingen. Gij zult u wreken, zegt gij. Maar het
| |
| |
land zal u niet volgen... Wij, wij gehoorzamen aan ons geweten, en aan niets anders. En ons geweten verbood ons, u te volgen!’
‘Uit uwe woorden spreekt niets dan hoogmoed en haat’, dupliceert Hymans. ‘Voor enkele dagen zagen wij leden der rechterzijde de socialisten gaan danken, omdat zij ons hadden verlost van de steeds drukkender nachtmerrie der algemeene staking. Heden brengt gij ons anders niet dan eene deceptie: uwe weigering. Wij, liberalen, hebben onzen plicht gedaan, loyaal en oprecht. En gij, rechterzijde? Gij hebt ons bedrogen. Gij hebt ons eene ijdele hoop laten koesteren: wij hadden vertrouwen in uwe eerlijkheid. Thans hebt gij ons alle vertrouwen in u ontnomen. Durft gij beweren dat de kiesvraag niet rijp zou zijn? Maar het is het zonnelicht loochenen, en gij weet het wel! Gij zult er trouwens zelf de gevolgen van dragen. En het begint al. Want wie volgt gij? Welke politiek is de uwe? Die van de Broqueville, dien ge dwingt zijne beloften te verbreken, of die van Woeste, die den wil van eene kleine fractie aan de regeering oplegt?.... Gij zijt ontredderd, mijne heeren. Wij, daarentegen, zijn één. En gij zult ondervinden wat eendracht vermag!’
En aldus liep deze penibele, opschudding verwekkende, zitting ten einde. De rechterzijde is blijkbaar ontredderd. Men wil aan de Broqueville alle regeering blijkbaar onmogelijk maken. Eene crisis is, na de stemming der legerwet, dan ook kwasi-onvermijdelijk... Maar door wien zal men den heer de Broqueville vervangen? Toch niet door Woeste? - Sommige leden der rechterzijde, in hun overwinningsijdelheid, begaan domheden die hunne partij duur kunnen komen te staan... En....
| |
| |
Maar hebt gij opgemerkt, dat ik zoowaar geen woord heb gerept over de militaire hervorming?
N.R.C., 14 Maart 1913. |
|