ten is. Vijftien jaar geleden heeft België immers in Den Haag geweigerd, verplicht arbitrage bij te treden. Is het nog te verwonderen dat, pas enkele dagen geleden, heel het Balkansche schiereiland, met een niet onaardig Noordelijk lapje gronds daarbij, te vuur en te zwaard stond? Waarbij komt dat wij, bij naasting van Kongo, Engeland hebben verbitterd. Heden ten dage is geheel Engeland één bittertje. En dat is onze schuld!.... Trouwens, wij zijn aleven idioot als al de groot-mogendheden. Wij hebben den mond vol van Wereldvrede, maar wij vergooien ons mooie geld aan Wereldbewapening. Wij gaan verder; wij huldigen het burgerideaal: 't duurste 't beste. En men vergeet erbij dat wij dan toch geen behoefte hebben, dan aan een verdedigingsleger. Gij haalt het oordeel aan van officieren? Maar wat kennen officieren daarvan? Trouwens, eenmaal uit den dienst, worden officieren al heel inschikkelijk. Onder de wapenen, zijn zij er niet ver van, drie jaren dienst te vergen. Eenmaal ontslagen, zijn zij van oordeel, dat men in zes maand een prachtsoldaat vormt. Overmits men, wel te verstaan, nu eens terdege af gaat zien van caste- en klassegeest. Houdt gij van partijdigheid? Ik, Hubin, niet (Ik, correspondent, trouwens ook niet.) En waarom? Omdat in ons leger een maximum van moreele eenheid dient bereikt. En die eenheid bekomt men niet, dan door het uitroeien van al wat privilegie ofte voorrecht is. Het leger mag geen schans worden van het kapitalisme; het kapitalisme dient zich integendeel één te voelen met het proletariaat, waar het geldt gemeenschappelijke belangen te verdedigen (En is dit, waarde vriend, geen mooie volzin?).
De heer Hubin, mevrouw, ondervindt op dit oogenblik