Verzameld journalistiek werk. Deel 6. Nieuwe Rotterdamsche Courant januari 1913 - november 1913
(1990)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
genhanger gevonden van Destrée's administratieve scheiding: zij waren de militaire scheiding gaan eischen. En zij waren zoowaar verpletterd - moreel, moreel, mevrouw! - toen de heer de Broqueville niet meer van die militaire dan van de administratieve splitsing des vaderlands verklaarde te willen weten... Ik had u trouwens sedert lang verwittigd: minister de Broqueville heeft in deze een slecht karakter; hij blijft er aan hechten, een Belg te zijn, liever dan een Vlaming of een Waal; en, in één woord als in een volledigen Van Dale (laatste uitgave): hij is voortaan, in Vlaamsche oogen, een aterling. En minister de Broqueville ging zitten. En Dubus de Warnaffe stond recht. De heer Dubus de Warnaffe heeft de legerwet gerapporteerd. Sommige noemen hem ‘le père Ubu’; een klerikaal Kamerlid noemt hem ‘Bubu de Montparnasse’. Ik blijf mij afvragen waarom... Waarna het gezel Furnémont is, die den krijgstrompet gaat steken... Dit alles, mijnheer en mevrouw, is een reliquaat van wat gisteren gebeurde. Ik bewaarde erover het stilzwijgen des grafs, omdat ik voorstander ben van een afgerond geheel. Gij ook, ontwijfelbaar. Ik zeg het trouwens met nadruk (al is deze in de N.R. Ct. verboden): gij krijgt hier nimmermeer eene gefragmenteerde redevoering te genieten... Furnémont, die gisteren pas begon, vervolgt heden zichzelf. En hij zegt... Maar heb ik u reeds Furnémont voorgesteld? Neen? Neem mij dan niet kwalijk. Want gij hebt alles bij de kennismaking te winnen. Furnémont, onsterfelijke schrijver van de eeuwen-oude | |
[pagina 92]
| |
studenten-revue ‘Le Tramway de Zinc’ (in dien tijd was ik nauwelijks geboren, mevrouw), is de vrucht, de geestelijke vrucht, van een geniaal ketje en een uebermenschlich krotje. Gij weet dat het ketje de Brusselsche kwâjongen, dat het krotje het Brusselsche kwâmeisje is. Sublimiseer beiden, mevrouw, tot hunne oneindelijke mogelijkheid, en voer ze daarna voor pastoor en wethouder van den burgerlijken stand: hun eerste zoon zal Furnémont heeten, en bij nature bedeeld zijn van al de gaven des harten en des verstands, en de noodige kruiderijen om deze gaven slikbaar te maken voor oordeelkundige lieden. Vandaag dan.... Laat mij eerst zeggen dat wij vooruitgaan, heel ernstig vooruitgaan. Gisteren (gij kunt het onmogelijk vergeten hebben) was het nog eene alleenspraak: die van de Broqueville. Heden was het reeds een dialoog, vermits wij na Tityrus Meliboeus, of, op zijn belgisch, na Furnémont Woeste mochten hooren. In allen ernst: ik vind mijne vergelijking heel juist. Ik raad u dan ook aan, zonder verwijl, zonder dit mijn proza verder te verslinden, de eerste Ecloga van Vergilius te gaan herlezen; het zal u, mits gij maar eenig transpositievermogen bezit, toelaten, u een zeer juist begrip te geven van den toon der vergadering van heden. Furnémont, opgewekt als een Tityrus, begon: Wij, socialisten, zijn pacifisten, en niet alleen vanwege het rijm. Want onze partij is de eenige waarborg voor den vrede. Den vrede vermoogt gij, kapitalisten, niet te verzekeren, dan door ons, werklui, nieuwe lasten op te leggen. En daaronder, verplettert gij ons. Ik gevoel mij zoowaar verpletterd, en dit op het oogenblik dat ik er | |
[pagina 93]
| |
zoo vurig naar hunker, de casernes leeg en de kerken vol te zien (Jawel!) Maar mijne verplettering, ik weet het, zal duren: klerikalisme en militarisme gaan hand in hand, zoo niet in het volle daglicht, dan toch op de verraderlijke sporen van nachtelijke wandeltochten. (De beeldspraak is van mij, correspondent, maar ik leen ze volgaarne, zonder de minste bijgedachte van woeker, aan den heer Furnémont). Het militarisme der regeering bleef langen tijd verholen; thans wordt het den liberalen toegereikt als eene verzoeningsplank over de tweespalt der.... gij weet wel wat. Maar zullen de liberalen in die verzoeningsplank bijten? Neen, niet waar? tenzij men den diensttijd ernstig ging inkorten. Want gij, liberalen, zult niet dan eene voorwaardelijke verantwoordelijkheid tegenover het land willen dragen. Immers, wat doet de regeering? Zij wil Groot-Mogendheid spelen. Speelt gij meê? Wij niet, in geen geval... En pas voor een jaar, zoudt gij, klerikalen, al even weinig hebben medegespeeld. Het is geen kwarteeuw geleden, dat de heer de Broqueville slechts in oorlogstijd van vermeerdering der krijgslasten wou weten. Minister Segers heeft zijn antimilitarisme verkocht voor een schotel... pardon: voor den titel van Lord der Admiraliteit. Vier derden der rechterzijde staan op het punt hun verleden te verloochenen. Terwijl wij... Wij: wij eischen de Gewapende Natie, als in Zwitserland. Gij antwoordt ons: past op: Zwitserland is eene bergachtige streek. Uit verdraagzaamheid stellen wij ons tevreden met vermindering van den dienstduur, als in Holland. Gij antwoordt ons: past op: Holland is een vlakke streek. Ik leid er uit af, dat gij mij niet bergachtig genoeg vindt, om te doen als Zwitserland, en niet plat genoeg, | |
[pagina 94]
| |
om als Holland te doen... Maar dat is het niet: de waarheid is dat gij zelf noch van platte noch van bergachtige streeken wilt weten, omdat gij er vol mee zit (met streeken, natuurlijk). Want de vijand is niet buiten ons, dreigt niet van buiten de grenzen: hij is binnenin ons-zelf, hij ligt in den schoot der regeering, die steeds meer soldaten, die 125 opperofficieren, die 700 lagere officieren, die 2200 onderofficieren eischt. Tegen wie? Tegen de democratie! (Wilt gij nu maar het couplet voortzingen, mevrouw? Ik gevoel mij moe, eenigszins). Waarna Woeste, de Meliboeus van dezen Herderskout, aan het woord komt. De heer Woeste heeft geen kiespijn: dit jammeren is bij hem een oratorisch procédé. De heer Woeste heeft lessen van uiterlijke welsprekendheid (gelijk dat op de Vlaamsche muziekscholen heet) genomen bij Reynaert de Vos, tenzij het bij den, thans zeer verbitterden, heer Serjanszoon was. Hij zit dan ook vol looze streeken en vol gemanierdheid. Al is heden zijne dictie als van iemand, die op het punt staat, zich een tand te laten trekken... Hij zegt... - Maar heb ik u niet gezegd, mijnheer en mevrouw, dat ik u voor geen hesp nog onvolledige diskoersen wilde rapporteeren? En ik verwed er de calvitie van wijlen minister de Trooz op, dat ik hedenavond woord houd. En, morgen, mevrouw, koopt gij bij uw geduld van hedenavond te grootere geneuchten. Ik besluit dus hier deze mededeelingen. Niet echter, o geachte typograaf, zonder u verzocht te hebben nog even eene parenthesis te openen. Alleen om mede te deelen dat, in zake staking, de groot-nijveraars de heeren Warocqué | |
[pagina 95]
| |
en Boël niet volgen zullen, noch hunne voetstappen drukken waar zij zich ter verzoening begeven bij de regeering. Maar dat, integendeel, burgemeester Max bij zijne collega's der groote steden aangedrongen heeft, dat zij hun best zouden doen om de staking te beletten. Typograaf: sluit.
N.R.C., 22 Februari 1913. |
|