Want nauwelijks zitten wij vanmiddag op het smalle, waarlijk allesbehalve gemakkelijke bankje, dat ons in de perstribune is voorbehouden, en dat slechts door de limonade van kwart voor drieën verdraaglijk wordt, of de minister-president verzoekt voorzitter Schollaert, ons weêr aan de deur te laten zetten. Wij: dat is al wat in het Kamergebouw den titel niet voert van volksvertegenwoordiger. Waar wil de heer de Broqueville met dit streng verzoek heen? Waarom wil hij de verklaring, die men van hem verwacht, in het duister hullen? (Gij snapt mijne toespeling op Dennery, nietwaar?) Is het, omdat hij zich in den laatsten tijd van duistere verklaringen eene specialiteit heeft gemaakt? (aldus beweert, gij weet het, de oppositie-pers). Neen, het is omdat minister de Broqueville, wien men er voor maanden al naar heeft gevraagd, vertellen wil hoe het staat met België tegenover de groote Europeesche mogendheden. En dit mag België, en vooral de Belgische pers, natuurlijk niet weten. En daarom eischt hij gesloten deuren tijdens zijne verklaring....
Al de Kamerleden, en vooral die der rechterzijde, geven er blijk van, Dennery op hun duimken te kennen: zij stemmen erin toe, dat het drama, reeds van bij de aanvangsverknooping, in het duister zal spelen. Zij gaan verder, en, in hunne naïeve geslepenheid, willen zij erin toestemmen, dat niets van het ‘huis-clos’ uitlekken zal.
Maar gij weet, dat men het bij Dennery toch ziet. In de Belgische Kamer ziet men het wel niet, maar men hoort het. In de volière, die den journalisten tot vergaderlokaal, tot antichambre verstrekt, hoort men van uit de Kamer gehuil, geblaf en gekef. Wij willen ons naar onze