Verzameld journalistiek werk. Deel 6. Nieuwe Rotterdamsche Courant januari 1913 - november 1913
(1990)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
is, en dan nog eene kat om zonder handschoenen aan te vatten, dan zoudt gij u deerlijk vergissen. En ten bewijze zijne gisteren begonnen, heden voortgezette rede, die ik hier te uwen behoeve samenvat, eene samenvatting die het u zal believen, mevrouw, voor te dragen met uw diepste barytongeluid en eenige weidsche, maar wèl-overwogen gebaren.... Hij zei het onmiddellijk: ‘Ik zal alles behalve gentlemanlike zijn; de heer de Broqueville is het zoozeer geweest, dat hij er mij voor doen walgen heeft. Zijne rede is: jam (om maar verder Engelsch te praten); en ik houd er niet van, dat men jam aan mijn baard strijke... Tusschen de regeering en ons, socialisten, gaapte iets: de heer Hymans had er eene brug over geworpen; die brug heeft de heer Woeste opgebroken. En de heer de Broqueville heeft er zich toe gedwongen gezien, zich bij die opgebroken brug neer te leggen. Hij heeft zich neergelegd met alle hoffelijkheid voor iedereen. Het is een goed bewijs dat hij het liever niet hadde gedaan. Want men looft niet datgene waar men vijandig aan is. De heer de Broqueville is dan ook, in zijn diepste binnenst, met ons. Zijne verdediging van het meervoudig kiesrecht is, juist daarom, heel slap geweest: een opgelegd thema, zonder geestdrift ontwikkeld. Wie, trouwens, is nog voor meervoudig kiesrecht? Gij zelf, regeering, zijt beschaamd over de meerderheid die het u heeft bezorgd: eene meerderheid die niet berust op het recht. Het bezorgde u een wederrechtelijk gezag. Uw gezag zou rijzen, het zou niet meer verdacht zijn, indien het ging berusten op algemeen kiesrecht. Gij hebt dus bij algemeen kiesrecht niets te verliezen, vermits gij er vermoedelijk de regeering bij behoudt, | |
[pagina 63]
| |
plus een voortaan onbesproken gezag.... Het meervoudig stelsel heeft u weliswaar toegelaten, de staatszaken te bedisselen naar uwe inzichten, en onder een schijn van nobele menschenliefde een Belgische wereld van bekrompen clericalisme te verwezenlijken. Ziet maar wat gij van het leger gemaakt hebt. Bestudeert maar eens onze sociale wetgeving. Gaat maar eens de waarde na van onze magistratuur. Want alles wat van de regeering afhangt, is verklerikaliseerd. Waarbij komt dat aldus het katholieke Vlaanderen van lieverlede oppermacht krijgt over het overige deel van het land, over Wallonië dat daar eindelijk genoeg van krijgt, en zijne autonomie gaat eischen. Want wij willen vrijheid, en die vrijheid weigert gij ons. Wij eischen ze, en zoo gij voortgaat ze ons te ontzeggen, dan zult gij er de gevolgen van dragen. Eerst bij de algemeene staking. Want onze ontberingen zullen op u terugvallen.... Wij wenschen die staking allesbehalve. Geef ons een ander middel om ons recht te vrijwaren en wij geven de staking op. Intusschen is zij echter voor ons een middel om de aandacht der burgerij op ons recht te vestigen: het beste middel om de aandacht van iemand te trekken is, hem in zijne belangen aan te tasten. Nu weten wij heel goed wat zulke staking als gevolg zal hebben. Wij bedoelen ze vreedzaam te houden; dat zij het blijven zal is echter minder waarschijnlijk. Het is voor u, regeering, eene nieuwe, eene opperste reden om ze te vermijden. Weigert echter de regeering, den verzoeningsstap te doen, dan zal zij zelf ondervinden wat het kost, het volk te tarten op het oogenblik dat zij van het volk nieuwe militaire opofferingen eischt.’.... | |
[pagina 64]
| |
Destrée is welsprekend geweest. Zal ik u echter doen opmerken, mevrouw, dat hij weinig nieuws heeft verteld? Ik zei het u gisteren al: een interludus, mevrouw, niets dan een bekoorlijk tusschenspel, mevrouw.... En dan kwam vandaag de heer Mélot verontschuldigingen aanbieden voor zijne onvoorzichtige toegevingen van verleden week; al verhaalt hij, gaarne de vraag van eene bijzondere kommissie te onderzoeken, als wel te verstaan de socialisten afdoend van staking afzien. Waarop gezel Vandervelde weêr aan het woord komt. De heer Vandervelde komt aan het woord. Hij blijft er echter niet lang aan. Gezel Destrée was mooi-literair geweest: gezel Vandervelde wilde het ook zijn. Hij zong, met zijn mooie stem, een koeplet op den Haat - eigenlijk eene variatie op een thema, door wijlen den minister van State Jules Lejeune aangeheven -, zweeg daarop, en liet het woord aan priester Fonteyne. Priester Fonteyne is... priester Fonteyne geweest, gelijk verleden week de heer Woeste... de heer Woeste is geweest. Na hem is de heer Goblet... de heer Goblet geweest. Gij weet niet wie de heer Goblet is? Ik ook niet. Maar dit bewijst niets ten onzen voordeele, mevrouw. Intusschen heeft de heer Goblet vanmiddag een storm verwekt in de Kamer. Of liever: hij heeft er den heer Gielen toe verleid een uitval op Frankrijk te wagen, die bedoelden storm zou ontketenen. De heer Gielen vond het kiesrecht in Frankrijk ‘rot’. Dat woord ‘rot’ vond men in de Kamer een zierken erg. Destrée werd er door aangespoord ‘Vive la France’ te gaan roepen. En ook onze premier voelde zich genoopt, ‘Vive la France’ uit te galmen. Waarna voorzitter Schollaert zich niet onthouden mocht, | |
[pagina 65]
| |
eveneens ‘Vive la France’ te herhalen.... Mevrouw, aldus bereidt men in België het algemeen kiesrecht voor.... Men belooft ons, dat morgen de bespreking hieromtrent afloopt. Ik wensch er u geluk mee, mevrouw. Want het zal tien dagen geduurd hebben, dat mijn proza u alle rust heeft benomen....
N.R.C., 7 Februari 1913. |
|