| |
V
Brussel, 29 Januari.
‘Qui ne sut se borner...’ zegt de oude Boileau. En de, even-jongere, Goethe spreekt van ‘Beschränkung’....
Het komt er hier voor mij niet op aan, helaas, literatuur te maken: deze reeks brieven en briefjes over de, meer of minder aanstaande, grondwetsherziening beoogt niet anders, dan betrouwbare informatie te zijn. Schrijfkunst of stijlmeesterschap, waar Fransche en Duitsche classici op wijzen, zijn hier minder dan bijzaak. Niettemin zie ik mij, weze het dan ook om andere redenen, tot beperking, in den zin echter van beknopte mededeeling van al het bijzakelijke, genoopt.
Gij moet weten, de wagen onzer politiek vertoont deze week een apokalyptisch beeld. Hij is bespannen met drie dieren, die, voor de regeering, alle drie even moeilijk om mennen zijn. Zij zijn ongelijksoortig en hebben slechts dit gemeens, dat ze alle drie onwillig zijn. Zij vertoonen elk bijzondere karakters, die....
| |
| |
Ik bid u, Mevrouw, jaag mij weer den weg der beeldspraak niet op! Ik verklaar u trouwens dat ik al even weêrspannig zal blijken als mijne drie politieke beesten. Want ik ben vast besloten, u slechts over één ervan met eenige uitvoerigheid te spreken. En ik begin al.
Gisteren dus, bij den aanvang der nieuwe politieke week, waren drie belangrijke punten aan de orde: de voortzetting der interpellatie Devèze, waarover hier reeds werd gehandeld, aangaande de maatregelen die tegen sommige officieren werden getroffen; de werkstaking die te Roesselare is losgebroken; en eindelijk - ik wed dat gij het al geraden had! - de grondwetsherziening.
Tusschen de drie punten is er wel eenige, zij het dan ook verre, verwantschap. Wat met sommige officieren gebeurd is, raakt de legerhervorming, en gij weet dat de socialisten hunne inschikkelijkheid hieromtrent afhankelijk hebben gemaakt van den goeden wil die de regeering aangaande bedoelde herziening zou toonen. Terwijl het begrip herziening en het begrip staking, gij weet het eveneens, voor diezelfde socialisten nauwe betrekking hebben... Aldus legt men familieketenen; aldus maakt men familieboomen op.?..
Gij merkt echter, dat de middelterm in deze aequatio blijft: de grondwetsherziening. En daar wil ik mij dan ook, Boileau en Goethe indachtig, bij houden, hoe mijne vingeren ook jeuken, 'dat ik u den heer Devèze in zijn maidenspeech zou conterfeiten, of een portret zou maken van dr. Delbeke, terwijl hij de christene, en ook een beetje de socialistische, werkliedensyndikaten van Roesselare te verdedigen staat.
Beide politieke onderwerpen zijn immers wel heel ver- | |
| |
leidelijk. Daar hebt gij bijvoorbeeld het vraagstuk der gewraakte officieren: eigenlijk een middel om de regeering den duivel aan te doen, maar dat aanleiding heeft gegeven tot eene dubbele verklaring vanwege den bevoegden minister: de bevorderingen in het leger zullen voortaan berusten, niet meer op Duitschen grondslag - naar de jaren dienst dus - maar op het Fransche stelsel - persoonlijke waarde der officieren -, dit alles natuurlijk getemperd door de Belgische middelmatigheid; en ten tweede (wat opschudding heeft verwekt): zoo een paar officieren zijn getroffen geworden, in schijn tegen alle rechtvaardigheid in, dan is het omdat in het leger een vernietigend element zou worden bevonden te bestaan, dat het aangevangen hervormingswerk wil sloopen, en alles in het werk stelt om dezen, die van goeden wil zijn, tegen te werken.... Aldus, natuurlijk, niet ik, maar den minister. Die ons trouwens belooft, te bekwamen tijde in nadere bijzonderheden te treden. En dàn, Mevrouw, kan het plezierig worden!....
Wat die staking te Roesselare aangaat, zij is eigenlijk een lock-out. Roesselare is eene stad van industriëele opkomelingen; in twintig jaar tijd heeft de streek zich opgeworpen tot een belangrijk nijverheidscentrum. De werkgevers moeten er zich bijzonder goed bij bevonden hebben: zij zijn eene, in onzen tijd nogal zonderlinge, aanmatiging gaan vertoonen; zij weigeren namelijk de werkliedensyndikaten, van welke politieke kleur ook, te erkennen. Nu was onlangs een conflikt uitgebarsten, aangaande loonsverhooging, geloof ik. De werklieden deden erbij hun vereenigingsrecht gelden. Het was genoeg om den lock-out te verwekken. En nu staan liberale en klerikale patroons
| |
| |
tegenover socialistische en katholieke werklieden. Terwijl de spanning der geesten en het gebrek dat begint te heerschen een voorsmaakje geven van wat de algemeene staking in het land bieden zou....
De ondervraging aangaande de misnoegde officieren werd gisteren voortgezet en besloten; de interpellatie over den lock-out te Roesselare werd heden aangevangen, waarbij de katholiek Delbeke, de socialist Anseele en minister Hubert, die met zulke karreweitjes is belast, het vrij eens waren, dat aan de staking een einde moet komen, hetgeen eerder ten voordeele der werklieden uitvallen zal.
Tusschenin vond de heer Hymans middel, zijne redevoering van Vrijdag laatstleden voort te zetten, over de wenschelijkheid en noodzakelijkheid eener grondwetsherziening.
Of er sedert Vrijdag laatstleden hieromtrent iets is voorgevallen? Toch wel, mevrouw, toch wel. Maar het was waarlijk al weinig de moeite waard, erover te spreken, en zeker niet de moeite waard, er over te schrijven. Zaterdag nl. hielden de socialisten eene meeting, waar zij bij voorbaat de staking uitriepen, indien.... Terzelfdertijd hielden ook de ministers eene meeting - eene ‘réunion de cabinet’ noemen zij dat, - waar natuurlijk niets van is uitgelekt, maar waar eveneens bij voorbaat beslist werd (ik verwed er het lijk mijner grootmoeder op), eenige doortastende toegevingen te doen, indien.... En dan werd nog medegedeeld dat, dit alles en nog meer ten gevolge, nog slechts een drietal sprekers het woord zouden voeren; waarna ieder, einde dezer week, met een rein geweten en een bevredigend gemoed naar huis zou mogen keeren.... En zie, mevrouw, slechts aan dit laatste hecht ik geen
| |
| |
geloof: daar ken ik te goed het Belgische Parlement voor.....
Nu is vanochtend minister de Broqueville bij den koning geweest, en heeft lang met hem gesproken. En ik vermoed dat de koning aan minister de Broqueville zal hebben gezeid, met welk oor hij verkoos dat naar de rede van Paul Hymans geluisterd zou worden.
En Paul Hymans zal, ik durf er niet meer aan twijfelen, in het oor van den minister een zeer gewillig oor gevonden hebben. Want hij is daar straks weer prachtig geweest van logisch betoog en imponeerende deductie.
‘Ik bedoel niet’, zei Hymans, ‘een apostel te zijn. Ik heb alleen willen betoonen, dat de gevraagde hervorming gewettigd was, en dringend, wijl onontkomelijk. Zoo heel gewichtig is zij trouwens niet, veel minder gewichtig dan twintig jaren geleden: wij krijgen geen enkelen kiezer meer; alleen zullen er minder stemmen zijn. Wij kunnen trouwens begrooten wat elke partij winnen of verliezen zou. Daaruit blijkt, dat eene overmacht van het socialisme niet evenzeer te vreezen is, als hier en daar gemeend wordt. Er is trouwens meer: er is de geaardheid van het Belgische volk. Meer dan welk ander is het een volk van evenwicht. Reeds in '81 zei de katholieke minister Malou, dat hij het algemeen kiesrecht niet meer vreesde, dan hij het verlangde: alles, volgens hem, hing van toepassing af. Ook het idee algemeen kiesrecht zullen wij, met onze robuste nationale gezondheid, tot iets eigens, iets Belgisch' verwerken.... De heer Woeste is bang voor de “leiders”. “Gij zijt er zelf eene”, zou ik den heer Woeste kunnen aanwrijven -, gelijk wij het trouwens allen zijn... of wenschen te zijn. Maar dikwijls stuit het inzicht van
| |
| |
den aanvoerder op het instinct van de massa af. En leidt dat instinct niet steeds naar de zuivere bronnen: het heeft eene koppigheid en een geestdrift, waar de hardnekkigste wil niets tegen vermag.... Wij hebben overigens, wat er ook moge gebeuren, onze evenredige vertegenwoordiging, Belgische eigendom, made in Belgium. Sommigen onder ons trekken er den neus voor op. Intusschen wil Frankrijk, geboortestreek van algemeen kiesrecht, het van ons over gaan nemen... - Het spreekt vanzelf, dat wij de wijziging in ons kiesstelsel zoo maar niet gaan improviseeren. Wij hebben vroeger zooveel domheden begaan, dat wij ditmaal natuurlijk voorzichtiger zullen zijn. Wij mogen het imbroglio der drie onderscheiden stelsels niet vervangen door een nieuw imbroglio,... of eene al te simplistische formule.... Laat ons dus bezadigd zijn, en aan het werk den noodigen tijd besteden. Wel roept men ons, in naam der werklieden, toe: “Wij willen niet wachten!” Dit is goed te begrijpen. Maar het is ook goed te begrijpen, dat de regeering zoo maar niet onmiddellijk aan het dreigement toegeeft, en dat zelfs de met zulke drift gepredikte staking een goed deel der, zelfs liberale, burgerij van de gevraagde hervorming afkeerig maakt! De regeering trouwens, en zelfs niet de heer Woeste, verwerpen onvoorwaardelijk georganiseerd algemeen kiesrecht, al wijzen zij voor het oogenblik de herziening af. Ik neem voor een oogenblik aan, dat de meerderheid der Kamer het in overweging nemen ervan zou hebben verworpen. Zou het uitsluiten, dat wij samen naar eene verzoeningsformule uit zouden kunnen zien? Geenszins. Immers, de regeering zou bewezen hebben, niet te willen wijken voor het dreigement,... en zou met een hervormingsvoorstel voor den dag
| |
| |
kunnen komen. Heeft zij-zelf niet gesproken van eenmaking der kiesstelsels, de regeering?.... Maar beter nog, vermits rechtstreekscher: eene parlementaire commissie, waarbij iedereen verworven positie behouden zou. “On causerait”, gelijk Helleputte zegt. En daaruit kwam misschien de goede oplossing... - Natuurlijk zijn de socialistische Kamerleden “honorable men”, gelijk Shakespeare zei. En als zij ons met eene aanstaande staking bedreigen, dan staat die staking natuurlijk aan de deur. Maar hebben zij zelf niet den indruk, dat het anders wel heel kalm is in den lande? En waar het kalm is, waarom daar oorlog te gaan stichten?... Vrede, Mijne Heeren, vrede aan wie van goeden wil zijn. En zijn wij dat niet allen, Mijne Heeren?’
Aldus, door den trechter heen van den welluidenden phonograaf dien ik ben, de, ik-hoop-van-ganscher-harte-vrede-brengende, Paul Hymans, die, geloof ik, ons Belgen een grooten dienst staat te bewijzen.
Maar draagt gij uit zijne redevoering den indruk niet mee, Mevrouw, dat hij mijne brieven van verleden week heeft gelezen?....
N.R.C., 30 Januari 1913. |
|