| |
| |
| |
De Vlamingen en de legerhervorming
Brussel, 19 Januari.
Ik weet niet of het de separatistische beweging in het Walenland is, die aan de Vlamingen eene deugd heeft geschonken, dewelke hun vooralsnog ontbrak, of althans in hunne gelederen veel zeldzamer was, dan ze, tot mijne verbazing, hedenochtend in hooge mate bleek te bestaan. Ik bedoel: tucht, en meer in het bijzonder geestelijke tucht. O, van optochten inrichten, van meetings houden, van elken vorm der manifestatie, der ‘beweging’, hadden wij, het heeft meer dan eens gebleken, zou ik meenen, wèl verstand. Maar juist ons enthousiasme, ons teveel aan geestdrift, hield in zich een bestanddeel, dat veel in de actie verijdelde. Wij ‘bewogen’, maar soms zoo ondoelmatig! Zoo dikwijls kwam het voor dat, het eerste vuur eenigszins gedempt, de vraag rees: wat heeft men nu bereikt? En dan moest men wel het hoofd schudden: weêr had het gebrek aan orde, aan macht ook, aan tucht in een woord veel moeite nutteloos gemaakt....
Maar daar schijnt wel verandering gekomen, de reuzenmeeting van hedenochtend, waar de Vlamingen erkenning van hun recht eischten in het leger, de eindelooze stoet die eraan voorafging, niet minder dan een half uur duurde, en, naar een rekenmeester mij verzekert, uit niet minder dan tienduizend menschen bestond, dit alles verliep met eene wilsbewustheid, die, verre van warmte uit te sluiten, deze kanaliseerde, en haar aldus meer kracht, meer draagkracht en meer drukkingskracht, bijzette. De meeting was dan ook veel beter ingericht, het programma der vergade- | |
| |
ring met meer overleg en meer stiptheid vastgesteld dan gewoonlijk, zoodat elk argument op zijne plaats kwam, eene geestelijke lijn de onderscheiden redevoeringen geleidelijk verbond, en de menigte, niet meer beduusd door stroomen overtuigde, maar onsamenhangende welsprekendheid, met klaarheid heel de vraag kon overzien, zonder zijn geestdrift overrompeld te gevoelen door den chaos van dooreengeworpen feiten en denkbeelden.
En nochtans waren de sprekers, het weze met allen eerbied gezeid, niet hetgeen men ‘kopstukken’ noemt. Allemaal zeer overtuigde en zelfs zeer begaafde jongens, maar.... geen enkel Kamerlid. En gij weet nochtans, hoe Vlaamsche Kamerleden zich anders gretig den volke vertoonen, hoe graag zij het door hun woord medesleepen!... Maar ziet ge wel: in zake legerwet dient men voorzichtig te zijn; temeer dat sommige onzer volksvertegenwoordigers het bij den volke verbruid hebben. Ging het niet zoover, dat drie liberalen - Persoons, Buysse en Pécher -, anders wel onder de minst-verdachten, amendementen op het wetsontwerp hadden neêrgelegd, die de Vlamingen allesbehalve bevredigend vonden, en bedreef de heer Franck, ja zelfs Franck, de onvoorzichtigheid niet, Persoons, Buysse en Pécher bij te treden, waar dezen zich tevreden stelden met betere kennis van het Fransch bij officieren en militaire artsen, en beter onderricht in het Nederlandsch in de verschillende militaire scholen?....
Een groep katholieke flaminganten, Van de Perre en Van Cauwelaert aan het hoofd, waren weliswaar verder gegaan: zij zouden, heette het, de verdeeling van het Belgische leger in Vlaamsche en Waalsche regimenten eischen. Maar zij hadden eraan toegevoegd, dat dit eerder eene beginse- | |
| |
lenverklaring was, en... dat zij vreesden zich tevreden te moeten stellen met wat de heeren Persoons, Buysse en Pécher vroegen, en wat hun vermoedelijk zou worden toegestaan. En nu verneem ik wel uit goede bron, dat minister de Broqueville, als iedereen maar genoeg op zijn poot speelt, er misschien in toe zou stemmen, zoo niet het gansche leger in Vlaamsche en in Waalsche regimenten, maar dan toch elk regiment in Vlaamsche en Waalsche compagnieën te splitsen; de Vlaamsche Katholieke Kamerleden hebben echter eveneens verkozen, zich op de monstermanifestatie van hedenochtend niet voor te doen, - althans niet als sprekers, wat men anders van hen toch wel verwachten mocht....
Wat de socialistische Vlaamschgezinden aangaat: dezen bekommeren zich veel minder in deze om de taalkwestie, dan om den grond-zelf der zaak. Zij willen nog alleen en hoofdzakelijk, een volksleger, zonder dwang, op zijn Zwitsersch. Daarna zal men de taalvraag wel oplossen. En zoo komt het dat Kamiel Huysmans, anders een getrouwe van Vlaamsche volksvergaderingen, zich ditmaal niet eens had laten verontschuldigen.
Dit alles wil niet zeggen, dat het Vlaamsche volk, om het nu wat kras uit te drukken, door zijne vertegenwoordigers zou zijn bedot. Allen zijn het integendeel eens, dat de Vlaming in het leger onrecht lijdt. En dit zal ik, na de brieven, die ik er hier aan wijdde, wel niet meer moeten bewijzen. Maar de socialisten willen geen lapmiddeltjes voor iets, dat zij in de kern slecht achten te zijn. De liberalen - enkelen althans - willen niet méér vragen dan zij zeker zijn te zullen bekomen. En de katholieken eischen véél meer,... om dan toch iets
| |
| |
te verkrijgen. Sommigen, in de drie partijen, houden het er trouwens voor, dat de verdeeling van het leger in geheel-Vlaamsche en geheel-Waalsche regimenten het scheuringsideaal van de wallonisanten in de hand zou werken. Dezen zouden aldus redeneeren: ‘gij hebt aan de Vlamingen de militaire scheiding gegeven, daardoor alleen erkent gij het goede recht der administratieve splitsing.’ Zoodat de Vlamingen per slot van rekening de beste propagandisten zouden heeten te zijn voor de aanhangers van Destrée, en per slot van rekening de eventueele verantwoordelijkheid zouden dragen, indien de splitsingeischen der Walen tot troebelen aanleiding mochten geven.... Het gevaar hiervan hebben velen ingezien, die meer met de politiek vertrouwd zijn. Daarom is de wensch van den katholieken blok, waar ik het hierboven over heb, niet meer dan platonisch; die heeren zullen waarschijnlijk al heel tevreden zijn, als in de wet de noodzakelijkheid der kennis van beide talen voor officieren en krijgsdokters zal geschreven staan, zooals het liberaal amendement voorstelt. En kan men er den minister toe brengen, de tweetalige regimenten, ook in het Walenland, te verdeelen in éentalige compagnies, dan zal men zeker het hoogste bereikt hebben, wat men hopen mag. En ook misschien het beste. Want, zooals ik u vroeger al zei, het vermengen van Walen en Vlamingen in eenzelfde regiment kan niets dan goede gevolgen hebben, mits gelijke behandeling, ook in opzicht der taal, van Vlamingen als van Walen. Werpt die wisselwerking voor het oogenblik de vruchten niet af, die men er beslist van mag verwachten, dan is het juist omdat de Vlamingen minder-goed behandeld worden. Het tot stand brengen van éentalige compagnies zou daar
| |
| |
nu volledige verbetering van verzekeren, en tevens het samenleven van Walen en Vlamingen niet verhinderen. Blijft natuurlijk de vraag der commando's. Maar ik schreef u reeds dat het waarlijk te vergedreven Prinzipienreiterei zou zijn, hierin Vlaamsch te gaan eischen voor de Vlamingen. Een bevel is immers anders niet dan een signaal, waar zelfs de eigenlijke beteekenis van afslijt, en dat alleen dient om iets als eene reflex teweeg te brengen. Gaat men nu twee signalen voor slechts éenzelfde reflex gebruiken, dan verwekt men natuurlijk verwarring...
Het spreekt van-zelf dat ik, met dergelijke, koelbloedige redeneering op de meeting van hedenochtend minder welkom zou zijn geweest. Deze was nu, ik herhaal het, wel heel degelijk ingericht, en met evenveel geleidelijkheid als degelijkheid behandelden bij beurte Julius Hoste zoon de ondoelmatige taalregeling in het leger, mr. Lambrichts het onderwijs in de onderscheiden krijgsscholen, mr. Weylen de taaltoestanden en dr. Doussy de geneeskundige toestanden die in het leger heerschen, mr. Van Dieren de Vlaamsche taalrechten in verband met een degelijke landsverdediging, off. Sevens de volksbeweging voor Vlaamsche en Waalsche regimenten en mr. Van Roy de gedane voorstellen; wel wisten mr. Alb. Deswarte en Fr. Reinhard, die de besprekingen samenvatten, de geestdrift ten top te doen stijgen. Maar juist vanwege dien geestdrift zou men, met alleen-praktische voorstellen, misschien minder welgekomen zijn geweest... Op al het vertelde ga ik hier niet in: ik zou in herhalingen vervallen. Door hier trouwens de motie over te drukken, die algemeen bijgetreden werd, mag ik het er voor houden dat gij hieromtrent voldoende zijt ingelicht. Zij volge dus:
| |
| |
‘De Volksvergadering door den Vlaamschen Volksraad en het Legerkomiteit den 19 Januari 1913 te Brussel belegd en waar duizenden Vlamingen van elke gezindheid en uit alle gewesten van het Vlaamsche land vereenigd zijn;
Drukt hare vaste overtuiging uit dat wetsbepalingen onontbeerlijk zijn om het taalrecht der Vlamingen bij het leger te waarborgen;
Vordert alle vertegenwoordigers van het Vlaamsche Volk in de twee wetgevende Kamers dat zij de hun voorgelegde militiewet onvoorwaardelijk zouden afstemmen indien er niet uitdrukkelijk in bepaald wordt dat:
1o. de soldaten van de Vlaamsche gewesten zullen ingelijfd worden in regimenten, die in het Vlaamsch bestuurd, gedrild, onderricht en aangevoerd worden, de soldaten van de Waalsche gewesten in regimenten, die in 't Frans bestuurd, gedrild, onderricht en aangevoerd worden;
2o. op straf van nietigheid, zullen alle militaire overheden zich van het Vlaamsch bedienen in al hunne betrekkingen met de besturen en personen in de Vlaamsche gewesten gevestigd en met de manschappen uit die gewesten komende.
Wijst op de dringende noodzakelijkheid al de militaire onderwijsgestichten herinterichten met het oog op het gebruik der Nederlandsche taal als voertaal van alle onderwijs aan Vlamingen te verstrekken;
Teekent verzet aan tegen elke handelswijze, strekkend om een andere oplossing dan hooger bedoelde te betrachten;
Geeft aan het bestuur van den Vlaamschen Volksraad en aan het Legerkomiteit opdracht om een bestendig bureel samen te stellen belast met het wachthouden gedurende
| |
| |
gansch den loop der aanstaande besprekingen in de Wetgevende Kamers en met het inrichten in gansch het Vlaamsche land, van eene krachtige propaganda ter spoedige bereiking van het Vlaamsch ideaal van volkomen taalgelijkheid op militair gebied.’
Met dat al, en niettegenstaande hare ondoelmatigheid, eene vergadering die onbetwistbaar getuigt van een grooten, machtigen volkswil, die zich meer en meer laat leiden door tucht. En daar kan niets dan goeds van worden verwacht, zelfs als men nu en dan eene kleine dwaling heeft aan te stippen.
N.R.C., 21 Januari 1913. |
|