heid, en in de sicilienne prachtige knapheid ontwikkelde, maar droog bleef naast Julius Buths, den bestuurder van het Conservatorium te Dusseldorf, die ons door prachtig pianospel verraste, niet alleen vanwege imponeerende techniek, maar vooral om de zeer bijzondere intelligentie. Die Bach-intelligentie bleek vooral uit het concerto ‘en la mineur’, waar het strijkkwartet wel heel luidruchtig was, vooral in het eerste deel, maar waarvan het tweede deel, met de fijne pizzicatti, gespeeld werd met doordringend, onafwijsbaar en zeer modern gevoel.
Wij hebben verder het aanvangskoor van de cantate ‘Es erhub sich ein Streit’ gehoord dat, met schoone klankgeving, maar weinig schakeering, gezongen werd. Dan de aria voor alt ‘Ich bin ein guter Hirt’, waar alto en clavecimbel zoo'n edele begeleiding bij gaven, dat zoo heelemaal is in den eersten stijl van Bach, maar waar mevr. Leydecker de expressielooze matheid harer stem, hoe glansrijk deze ook zij, niet wist te overmeesteren.
‘Mer han en neue Oberkeet’, de boertige cantate, die Bach schreef voor de inhuldiging van Kammerherr Carl Heinrich von Dieskau als Gutsherr van Klein-Zschocher, is een verrukkelijk bewijs van den kinderlijken eenvoud, van de goedheid en de natuurlijke goedgevigheid van den Cantor, Hendrik van Oort, niet meer dan Elisabeth Ohlhoff, hebben zich, vooral in de recitatieven - prachtig op de clavecimbel begeleid door Julius Buths - speelsch genoeg betoond, om den Bachiaanschen geest hierin geheel tot zijn recht te doen komen. Maar hoe technisch-volmaakt is uw Van Oort geweest in ‘Dein Wachstum sei feste und lache vor Lust’, en hoe heeft de sopraan ‘Und dass ihr's alle wisst’ glansvol gezongen!
Het is intusschen een prachtige avond geweest. Daar