| |
| |
| |
Van de levenden en van de dooden
Brussel, 28 December.
Als wij, journalisten, van uit den dood en van onder de dooden opstaan, - zooals, naar ik meen, Henrik Ibsen nagenoeg zou hebben gezegd....
- Want, laat ik het u maar zeggen, trouwe, ouwe lezers die gij zijt: gij hebt het heel juist geraden, en ik heb hier sedert dertig November gezwegen, alleen omdat ik al dien tijd, zooniet onder de dooden, dan toch in nabijheid van een mogelijken dood heb vertoefd. Ik was in deze - ik erken het - onder goed gezelschap. Daar was namelijk koning Albrecht die mij, een goede tien dagen, gezelschap hield. Wij beiden hadden op hetzelfde oogenblik - de begrafenis van de gravin van Vlaanderen - koude gevat en influenza gekregen. De koning (en ik wensch er hem geluk meê) was gauw genezen. Hij verdeelde trouwens zijne ongesteldheid tusschen een paar zijner ministers, hetgeen eene royale daad en een gemakkelijk geneesmiddel is. Ik echter heb geen ministers onder de hand, althans niet voor het oogenblik, hetgeen mijne ongesteldheid niet vermocht te verminderen. En zoo ben ik, veel langer dan koning Albert van België, voortgegaan met ‘kwelsteren’. Waarmede ik de eer heb u een Nederlandsch woord te leeren: ‘kwelsteren’ is een frequentatief, naar Oost-Vlaamsche wijze gevormd, van ‘kwellen’, in passieve beteekenis, en dat wil zeggen: aanhoudend en langen tijd gekweld worden door de ziekte...
- Wanneer wij, journalisten, van onder de dooden opstaan....
| |
| |
Weest gerust, lezers: dit wordt geen symbolistisch drama. Hoe Noorsch, of eenvoudig norsch, het weêr er ook uitzien moge, ik voel mij niet gestemd tot diepzinnigheid, en allerminst tot ‘epilogen’ (ik verwijs u weêr maar naar dien ouwen, trouwen Ibsen). Dit wordt geenszins de beschrijving van een hellevaart. Wel voel ik in mij de stof voor een Odusseus, voor een Aeneas, en zelfs voor een Alighieri. Maar het belet niet dat ik kiesch genoeg ben, om u verdere mededeelingen over verscheiden familieleden van mij te onthouden. Want dat de helden van een Homerus en een Vergilius, dat zelfs Dante het zoo druk hadden over hun wedervaren jenseits van het leven, bewijst wel dat zij den dood niet zoo dichtbij waren als ik-zelf.
Stelt u echter gerust: ik ben al veel beter. Ten bewijze schrijf ik u immers, en ik doe het met een uiterst genoegen. Al zal het hier ook eensdeels gaan over landgenooten die, zij, minder geluk hadden dan ik, en den vervaarlijken influenza niet te boven zijn gekomen. Ik zeg u maar: als men van onder de dooden opstaat!...
Want men is druk gestorven in Brussel, de laatste maand, en, scheelde het niet veel dat ik hier mijne eigen necrologie kreeg neêr te pennen, dan blijft het mij niet gespaard, hier een portret post mortem op te moeten hangen van enkele menschen en figuren, die in December het leven lieten. Intusschen heb ik, te eigen en uwer bemoediging, ook te spreken over eene nieuwe reeks levenden, - ik bedoel levenden die opnieuw van zich doen spreken. En daar zal ik maar liefst meê beginnen. Want, als men van onder de dooden op komt te staan (verschooning!), dan is het nogal natuurlijk dat men zich maar onmiddellijk keert naar het leven....
| |
| |
Hou het mij echter ten goede, zoo ik u, voor deze mijn eerste wandeling, uitnoodig tot een uitstapje in de politiek. Want ook hier is nieuw leven ingekomen, in afwachting dat de dood gaat grasduinen onder veel, dat waarlijk vervallen is en allang van Belgischen bodem had mogen verdwijnen.
Dat dit nieuwe leven nu vooral gezond leven zou zijn, durf ik niet verzekeren. De jongste politiek in België liep immers, behalve over de begrootingen - een zoodje dat soms wel eens kwalijk riekt naar bevoegde menschen meenen, en waar ik zelden mijn neus in steek omdat ik zoo weinig verstand heb van geld -, hoofdzakelijk over eene nieuwe wet, die het vergunningsrecht op alcoholverkoop introk en verving door eene algemeene belasting op tapperijen als op slijterijen. En als men nu eenmaal van onder de dooden opstaat (helaas ja!), is men wel gedwongen, eenige tijd bij dergelijke wet stil te staan, daar zij, naar men zegt, den dood meê brengt van sommige brouwers, en daarentegen ruimer verbruik, nieuw leven aan den verkoop van gedistilleerd verzekert. Daarentegen zal de wet in ruime maat de Staatskas stijven, en werd zij bedacht met het oog op de lasten die de nieuwe krijgswet ons opleggen moet. Het systeem der regeering is: elke herbergier zal voortaan, mits voorafgaande betaling, gestookte dranken mogen verkopen, en het gevolg daarvan zal zijn, dat België een leger zal bezitten, bestand tegen allen aanval.
Aldus voorgesteld, ziet de zaak er werkelijk verrukkelijk uit. En ik zie u allen mekaêr met goedkeurenden glimlach toeknikken, o mijne trouwe lezers. Want gij kunt onmiddellijk tegen het welvaren zijn van goedmeenende herber- | |
| |
giers, en zijt vaderlandslievend genoeg, om zelfs benoorden den Moerdijk België's onafhankelijkheid voor te staan, - daar wij beiden, gij als ik, alle profijt bij hebben.
Gij hebt echter niet nagedacht (zal de Belgische pers u leeren, want zij staat niet van onder de dooden op, en heeft een waakzaam oog gehouden op al wat achter de schermen en onder stoelen of banken gebeurde), gij hebt echter niet nagedacht, dat deze nieuwe wet, 1o. het militarisme in de hand werkt, hetgeen voor velen eene, op zijn minst achterbaksche, handeling is; 2o. aan het geringste stamineetje, vroeger niet in staat zoowaar een vergunningsrecht van tweehonderd frank den neus der Staatskas toe te gooien, het recht verzekert zelfs ‘Grand Marnier’ en ‘Hennessy trois étoiles’ te veilen, hetgeen het Belgische eugenisme bepaald in den weg komt te staan. De minister heeft aan de pers, en aan hare vertegenwoordigers der parlementaire oppositie, geantwoord, 1o. dat, behalve de zóó prinzipienfeste socialisten en een paar klerikalen, het voorgestelde militaristische bedrijf der regeering door iedereen was bijgetreden geworden en dus niet van den kwade was; 2o. dat, zelfs zonder vergunning, overal jenever werd ‘gesleten’, tot in het geringste kroegje van het geringste gehuchtje. Op het laatste punt had de minister helaas gelijk. Wie in Vlaanderen gereisd heeft weet dat daar nagenoeg overal een bijzonder uithangbord wijst op verkoop van gedistilleerd... zonder dat de wet eenig recht tot onmiddellijke tusschenkomst heeft. Dat uithangbord luidt: ‘Hier verkoopt men bier en wijn.’ Wijn wil zeggen: brandewijn. Maar de gendarmen doen alsof zij dit niet wisten. En de bedienden der accijnzen, liever dan een pak slagen op te loopen, gaan zulke herbergen
| |
| |
maar liefst voorbij....
Voor zulke kroegjes brengt de nieuwe wet dus weinig verandering meê. In plaats van te zeggen: ‘Geef mij een glazeken water’ (zooals de ‘liefhebbers’ doen als zij iemand of iets verdachts zien in de herberg), zullen zij vrank-weg bestellen: ‘geef mij nóg een kwak’ of een ‘goele’, of een ‘ganze’, of een ‘veugelke’, of een ‘gendarm’, of een ‘dreupelke’, of... maar er zijn honderd benamingen voor het ding! Al het verlies zal voor hem zijn, die de uitvoertaxe moet betalen - elke liter alkohol die de stokerij verlaat is thans een zekere som schuldig -, en er zal, in Wallonië als in Vlaanderen, niet meer alkohol worden gedronken dan vroeger. Men zal het alleen met meer uitdagend gebaar doen. Aldus zal de wet moraliter schade brengen. En dat zal wel het ergste ervan zijn. En het alkoholisme zal er alleen... openhartigheid bij winnen...
Bij dit alles is de wet allesbehalve volmaakt. Zij werd, om speculatie te beletten, bij stormpas gestemd. Volgend jaar wordt zij, het valt niet te betwijfelen, in sommige praktische punten gewijzigd, en de minister zal de voorstellen der linkerzijde bijtreden. Hij heeft het, mag men zeggen, reeds bij voorbaat gedaan...
Wij hebben het hier, als ik mij niet vergis, over nieuw leven in de politiek. Nieuw leven moet er vooral de militaire hervorming in brengen. Maar Goddank, ik heb nog tot 15 Januari om u daarover nieuws te geven. Een nieuws, dat trouwens vooralsnog niet bestaat. De groote lijnen der nieuwe wet werden u hier nageteekend. Gij weet tevens, dat de regeering den ergsten tegenstand vanwege een paar harer vrienden, de socialisten, en de flaminganten te vreezen heeft. Sommige oud-katholieken verkiezen zich
| |
| |
thans nog alleen onder gedaanten van goed-bewaarde fossielen voor te doen. De socialisten staan tusschen hunne beginselen en een opportunistisch gedrag. De flaminganten eischen, dat de Vlaamsche soldaat, reeds verstoken van zijne taal bij de bevelen (iets waar nu eenmaal niet te veranderen aan is), dan toch militair onderricht in zijne taal ontvange, en dat zijne officieren hem verstaan. Het gebeurt nog steeds, dat sommige krijgsdoktoors de mannen niet begrijpen, die ze te verzorgen hebben.... En nu heeft de bevoegde minister van Oorlog, de Broqueville, wel een circulaire rondgestuurd om aan te dringen op verbetering van zulken toestand, in dezen zin, dat àl de officieren zich op de kennis van Vlaamsch moesten toeleggen. Maar wat is zulke circulaire, als er geen innerlijke tegemoetkoming bestaat tusschen bevelvoerders en manschappen: hooger bewustzijn bij de eersten, en tengevolge daarvan minder achterdocht bij de laatsten?... En alleen eene meer Vlaamsche kultuur, alleen een zuiver Vlaamsch Hooger Onderricht....
Maar dit is niet meer het gebied der Dooden; het is, helaas, nog nauwelijks het terrein der Levenden; en zelfs de naaste Toekomst....
Mijne ouwe, trouwe lezers, tot dewelke ik na haast eene maand stilzwijgen terugkeer, morgen schrijf ik u, mijne schade inhalende, over werkelijke menschen, eerst de levenden, daarna de nog alleen in herinnering voortbestaanden....
Maar dan zult gij ze moeten zoeken in de rubriek: ‘Kunst en Letteren’.
N.R.C., 31 December 1912. |
|