jeugd. Waarna ze verdween in den zachten glans van den huiskring, verre van de schittering van een, trouwens reeds uiteengeschokt, hof, om nog alleen hare liefdezorg te wijden aan den doof geworden, tobbenden graaf van Vlaanderen. Zeer betreurd stierf deze in 1905. Zijne weduwe, die thans veel reisde, in Zwitserland, in Frankrijk, in de Ardennen ging verblijven, verscheen niet meer in het publiek vóór hare laatste groote vreugde, de bekroning van haar moedertrots: de troonbeklimming van koning Albert.
Hare laatste jaren moeten vol kalme innigheid zijn geweest: steeds omringd, zooals ik u zei, van hare kleinkinderen, deelde zij in de jeugdige gevoelens van hun pril bestaan. Niets was aandoenlijker, bijvoorbeeld, als de jaarlijksche plundering van den Kerstboom; te haren huize ten behoeve der armen van den wijk, hief hij ieder jaar, in de voorhal van het paleis der Regentiestraat, zijn stralenden schat van brandende kaarsen, van speelgoed, van lekkernijen. Ijverig in de weer, waren het de koninklijke kinderen, bijgestaan door hunne nichtjes van Hohenzollern en Orléans, die de hooge spar van zijn tooisel beroofden en het aan de arme kinderen van den wijk uitdeelden. Nimmer liet de gravin na, hierbij aanwezig te zijn, onze mooie prinsjes en prinsesjes bij te staan, de schamele, beschaamde wichtjes gemoedelijk toe te spreken.
Nu is zij dood. Gisteren, bij valavond, is de pers aan hare sponde toegelaten. Door de smaakvol-ingerichte zalen van het paleis - de woning van eene weelderige artieste, opgepropt met kunstwerken, - hebben wij het slaapvertrek betreden, het vertrek van den eeuwigen slaap.